Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
- Fan:
-
Wiktionary:
- Fan → accro, fan, inconditionnel
- Fan → admiratrice, admirateur, fan, supporter
Frans naar Duits: Meer gegevens...
Duits
Uitgebreide vertaling voor Fan (Duits) in het Frans
Fan:
-
der Fan (Verehrer)
-
der Fan (Anhänger; Fanatiker)
-
der Fan (Schwärmer)
-
der Fan (Fanatiker; blinde Fanatiker; Schwärmer; Monomane; Zelot; Eiferer; Glaubenseifer)
-
der Fan (Eiferer; Fanatiker; Brausekopf)
Vertaal Matrix voor Fan:
Synoniemen voor "Fan":
Wiktionary: Fan
Fan
Cross Translation:
noun
-
(familier, fr) personne dépendante d'une drogue.
-
admirateur, admiratrice enthousiaste d’une personne ou d’une chose.
-
personne qui adhérer totalement, qui est partisan sans réserve, en particulier dans le domaine politique. cf|fan, fervent, godillot
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Fan | → admiratrice; admirateur; fan | ↔ fan — admirer |
• Fan | → supporter | ↔ supporter — iemand die een bepaalde club steunt |
Frans
Uitgebreide vertaling voor Fan (Frans) in het Duits
fan:
Vertaal Matrix voor fan:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Anhänger | adepte; fan; supporter | adepte; adeptes; adhérant; allié; boucles; boucles à accrocher; disciple; disciples; défenseur; fans; homme du parti; partisan; partisane; partisans; petite remorque; promoteur; remorque; remorques; semi-remorque; semi-remorques; suiveur; supporter; supporters; zélateur; élèves; étiquettes; étiquettes de prix |
Fan | adepte; fan; supporter | admirateur; admiratrice; adorateur; enragé; exalté; fana; fanatique; freak; maniaque; mordu; partisan; sot; zélateur |
Fanatiker | adepte; fan; supporter | enragé; exalté; fana; fanatique; fervent; maniaque; mordu; partisan; zélateur; zélatrice |
Synoniemen voor "fan":
Wiktionary: fan
fan
Cross Translation:
noun
fan
-
admirateur, admiratrice enthousiaste d’une personne ou d’une chose.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fan | → Liebhaber; Fan | ↔ fan — admirer |
fané:
-
fané (blafard; pâle; vaguement; flétri; décoloré; vague; terne; blême; livide; blémi)
verschossen; schal; verschlissen; farblos; falb; glanzlos; matt; fahl; welk; ausgebleicht-
verschossen bijvoeglijk naamwoord
-
schal bijvoeglijk naamwoord
-
verschlissen bijvoeglijk naamwoord
-
farblos bijvoeglijk naamwoord
-
falb bijvoeglijk naamwoord
-
glanzlos bijvoeglijk naamwoord
-
matt bijvoeglijk naamwoord
-
fahl bijvoeglijk naamwoord
-
welk bijvoeglijk naamwoord
-
ausgebleicht bijvoeglijk naamwoord
-
-
fané (desséché; sec; aride; flétri)
-
fané (pâlot; pâle; blanc; blême; livide; blafard; flétri; pâlichon; blémi)
bleich; blaß; fahl; welk; abgespannt-
bleich bijvoeglijk naamwoord
-
blaß bijvoeglijk naamwoord
-
fahl bijvoeglijk naamwoord
-
welk bijvoeglijk naamwoord
-
abgespannt bijvoeglijk naamwoord
-