Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
gelassen:
- stoïque; équilibré; maître de soi; calme; tranquille; aimable; gentil; tranquillement; paisiblement; gracieux; paisible; affable; amicalement; amical; impassible; placide; serein; calmement; posé; d'humeur égale; indifférent; patient; patiemment; attendant tranquillement; indulgent; sans souci; insouciant; badin; ludique; frivole; folâtre; joueur; avec insouciance; harmonieux; résigné; avec résignation; passif; vierge; intact; entier; pur; inaltéré; dans toute sa force; non corrodé; non entamé; inutilement; nouveau; neuf; inoccupé; naturel; virginal; non occupé; froid; spontané; intégral; insensible; vainement; intacte; en entier; qui n'a pas encore servi
- sich nichts anmerken lassen:
- lassen:
-
Wiktionary:
- gelassen → calme, tranquille, détendu
- gelassen → serein
- lassen → laisser, laisser tomber
- lassen → bander, oublier, laisser
Duits
Uitgebreide vertaling voor gelassen (Duits) in het Frans
gelassen:
-
gelassen (geduldig; stoisch)
-
gelassen (ausgeglichen; harmonisch)
-
gelassen (gleichmütig; ruhig; herzlich; friedlich; entgegenkommend; unbewegt; zugänglich; liebenswürdig; freundschaftlich; sanft; freundlich; jovial)
calme; tranquille; aimable; gentil; tranquillement; paisiblement; gracieux; paisible; affable; amicalement; amical; impassible; placide; serein; calmement; posé; d'humeur égale-
calme bijvoeglijk naamwoord
-
tranquille bijvoeglijk naamwoord
-
aimable bijvoeglijk naamwoord
-
gentil bijvoeglijk naamwoord
-
tranquillement bijvoeglijk naamwoord
-
paisiblement bijvoeglijk naamwoord
-
gracieux bijvoeglijk naamwoord
-
paisible bijvoeglijk naamwoord
-
affable bijvoeglijk naamwoord
-
amicalement bijvoeglijk naamwoord
-
amical bijvoeglijk naamwoord
-
impassible bijvoeglijk naamwoord
-
placide bijvoeglijk naamwoord
-
serein bijvoeglijk naamwoord
-
calmement bijvoeglijk naamwoord
-
posé bijvoeglijk naamwoord
-
d'humeur égale bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelassen (unbewegt; unerschütterlich; unberührt; teilnahmslos; unbeteiligt; ungerührt)
-
gelassen (geduldig; fügsam; langmütig; passiv; sich fügend)
patient; patiemment; attendant tranquillement-
patient bijvoeglijk naamwoord
-
patiemment bijvoeglijk naamwoord
-
attendant tranquillement bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelassen (geduldig)
patient; indulgent; patiemment-
patient bijvoeglijk naamwoord
-
indulgent bijvoeglijk naamwoord
-
patiemment bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelassen (sorglos; unbekümmert; ruhig; leicht; locker; luftig; unbesorgt; sorgenlos; unaufmerksam; unachtsam; ungerührt; ausgelassen; nachlässig; spielerisch; gedankenlos)
sans souci; insouciant; tranquille; impassible; badin; tranquillement; ludique; frivole; folâtre; joueur; avec insouciance-
sans souci bijvoeglijk naamwoord
-
insouciant bijvoeglijk naamwoord
-
tranquille bijvoeglijk naamwoord
-
impassible bijvoeglijk naamwoord
-
badin bijvoeglijk naamwoord
-
tranquillement bijvoeglijk naamwoord
-
ludique bijvoeglijk naamwoord
-
frivole bijvoeglijk naamwoord
-
folâtre bijvoeglijk naamwoord
-
joueur bijvoeglijk naamwoord
-
avec insouciance bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelassen (im Gleichgewicht sein; ausgeglichen; harmonisch)
équilibré; maître de soi; harmonieux-
équilibré bijvoeglijk naamwoord
-
maître de soi bijvoeglijk naamwoord
-
harmonieux bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelassen (langmütig; geduldig)
résigné; avec résignation; patient; patiemment-
résigné bijvoeglijk naamwoord
-
avec résignation bijvoeglijk naamwoord
-
patient bijvoeglijk naamwoord
-
patiemment bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelassen (ergeben)
-
gelassen (unberührt; rein; unangetastet; gleichgültig; unversehrt; unbewegt)
vierge; intact; entier; pur; impassible; inaltéré; dans toute sa force; non corrodé-
vierge bijvoeglijk naamwoord
-
intact bijvoeglijk naamwoord
-
entier bijvoeglijk naamwoord
-
pur bijvoeglijk naamwoord
-
impassible bijvoeglijk naamwoord
-
inaltéré bijvoeglijk naamwoord
-
dans toute sa force bijvoeglijk naamwoord
-
non corrodé bijvoeglijk naamwoord
-
-
gelassen (unbenutzt; ungerührt; unbewegt; neu; ungebraucht; unangetastet; rein; ledig; leer; heil; frisch; gleichgültig; unversehrt; intakt; unberührt; nichtig; freistehend; ungekünstelt; ungekürzt)
non entamé; inutilement; nouveau; inaltéré; neuf; pur; inoccupé; naturel; virginal; non occupé; entier; froid; vierge; spontané; intégral; insensible; impassible; vainement; intact; intacte; en entier; qui n'a pas encore servi-
non entamé bijvoeglijk naamwoord
-
inutilement bijvoeglijk naamwoord
-
nouveau bijvoeglijk naamwoord
-
inaltéré bijvoeglijk naamwoord
-
neuf bijvoeglijk naamwoord
-
pur bijvoeglijk naamwoord
-
inoccupé bijvoeglijk naamwoord
-
naturel bijvoeglijk naamwoord
-
virginal bijvoeglijk naamwoord
-
non occupé bijvoeglijk naamwoord
-
entier bijvoeglijk naamwoord
-
froid bijvoeglijk naamwoord
-
vierge bijvoeglijk naamwoord
-
spontané bijvoeglijk naamwoord
-
intégral bijvoeglijk naamwoord
-
insensible bijvoeglijk naamwoord
-
impassible bijvoeglijk naamwoord
-
vainement bijvoeglijk naamwoord
-
intact bijvoeglijk naamwoord
-
intacte bijvoeglijk naamwoord
-
en entier bijvoeglijk naamwoord
-
qui n'a pas encore servi bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gelassen:
Synoniemen voor "gelassen":
sich nichts anmerken lassen:
sich nichts anmerken lassen werkwoord (lasse mich, läßt dich, läßt sich, ließ sich, ließt euch, sich gelassen)
-
sich nichts anmerken lassen
Conjugations for sich nichts anmerken lassen:
Präsens
- lasse mich
- läßt dich
- läßt sich
- lassen uns
- laßt euch
- lassen sie
Imperfekt
- ließ mich
- ließt dich
- ließ sich
- ließen uns
- ließt euch
- ließen sich
Perfekt
- habe mich gelassen
- hast dich gelassen
- hat sich gelassen
- haben uns gelassen
- habt euch gelassen
- haben sich gelassen
1. Konjunktiv [1]
- lasse mich
- lassest dich
- lasse sich
- lassen uns
- lasset euch
- lassen sich
2. Konjunktiv
- ließe mich
- ließt dich
- ließe sich
- ließen uns
- ließt euch
- ließen sich
Futur 1
- werde mich nichts anmerken lassen
- wirst dich nichts anmerken lassen
- wird sich nichts anmerken lassen
- werden uns nichts anmerken lassen
- werdet euch nichts anmerken lassen
- werden sich nichts anmerken lassen
1. Konjunktiv [2]
- würde mich nichts anmerken lassen
- würdest dich nichts anmerken lassen
- würde sich nichts anmerken lassen
- würden uns nichts anmerken lassen
- würdet euch nichts anmerken lassen
- würden sich nichts anmerken lassen
Diverses
- lass dich!
- lasst euch!
- lassen Sie sich!
- gelassen
- lassend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor sich nichts anmerken lassen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
se comporter comme si de rien n'était | sich nichts anmerken lassen | |
se montrer fort | sich nichts anmerken lassen |
gelassen vorm van lassen:
-
lassen (gewähren; hinterlassen; zulassen; erlauben; gutheißen; leiden; ewähren; eingehen; zustimmen; vergönnen; gestatten; einwilligen; genehmigen; hereinlassen; entschuldigen; dulden; bewilligen; beipflichten; einlassen; gönnen; vorlassen; entbinden; freilassen; hineinlassen)
permettre; autoriser; concéder; admettre; accepter; acquiescer; tolérer; accorder-
permettre werkwoord (permets, permet, permettons, permettez, permettent, permettais, permettait, permettions, permettiez, permettaient, permis, permit, permîmes, permîtes, permirent, permettrai, permettras, permettra, permettrons, permettrez, permettront)
-
autoriser werkwoord (autorise, autorises, autorisons, autorisez, autorisent, autorisais, autorisait, autorisions, autorisiez, autorisaient, autorisai, autorisas, autorisa, autorisâmes, autorisâtes, autorisèrent, autoriserai, autoriseras, autorisera, autoriserons, autoriserez, autoriseront)
-
concéder werkwoord (concède, concèdes, concédons, concédez, concèdent, concédais, concédait, concédions, concédiez, concédaient, concédai, concédas, concéda, concédâmes, concédâtes, concédèrent, concéderai, concéderas, concédera, concéderons, concéderez, concéderont)
-
admettre werkwoord (admets, admet, admettons, admettez, admettent, admettais, admettait, admettions, admettiez, admettaient, admis, admit, admîmes, admîtes, admirent, admettrai, admettras, admettra, admettrons, admettrez, admettront)
-
accepter werkwoord (accepte, acceptes, acceptons, acceptez, acceptent, acceptais, acceptait, acceptions, acceptiez, acceptaient, acceptai, acceptas, accepta, acceptâmes, acceptâtes, acceptèrent, accepterai, accepteras, acceptera, accepterons, accepterez, accepteront)
-
acquiescer werkwoord (acquiesce, acquiesces, acquiesçons, acquiescez, acquiescent, acquiesçais, acquiesçait, acquiescions, acquiesciez, acquiesçaient, acquiesçai, acquiesças, acquiesça, acquiesçâmes, acquiesçâtes, acquiescèrent, acquiescerai, acquiesceras, acquiescera, acquiescerons, acquiescerez, acquiesceront)
-
tolérer werkwoord (tolère, tolères, tolérons, tolérez, tolèrent, tolérais, tolérait, tolérions, tolériez, toléraient, tolérai, toléras, toléra, tolérâmes, tolérâtes, tolérèrent, tolérerai, toléreras, tolérera, tolérerons, tolérerez, toléreront)
-
accorder werkwoord (accorde, accordes, accordons, accordez, accordent, accordais, accordait, accordions, accordiez, accordaient, accordai, accordas, accorda, accordâmes, accordâtes, accordèrent, accorderai, accorderas, accordera, accorderons, accorderez, accorderont)
-
-
lassen (genehmigen; erlauben; zulassen; gewähren; gestatten; bekräftigen; entgegenkommen; austeilen; gutheißen; bewilligen; gestehen; nachgeben; einräumen; einwilligen; eingestehen)
laisser; permettre; consentir à; agréer; consentir; approuver; concéder; tolérer; admettre; déclarer bon-
laisser werkwoord (laisse, laisses, laissons, laissez, laissent, laissais, laissait, laissions, laissiez, laissaient, laissai, laissas, laissa, laissâmes, laissâtes, laissèrent, laisserai, laisseras, laissera, laisserons, laisserez, laisseront)
-
permettre werkwoord (permets, permet, permettons, permettez, permettent, permettais, permettait, permettions, permettiez, permettaient, permis, permit, permîmes, permîtes, permirent, permettrai, permettras, permettra, permettrons, permettrez, permettront)
-
consentir à werkwoord
-
agréer werkwoord (agrée, agrées, agréons, agréez, agréent, agréais, agréait, agréions, agréiez, agréaient, agréai, agréas, agréa, agréâmes, agréâtes, agréèrent, agréerai, agréeras, agréera, agréerons, agréerez, agréeront)
-
consentir werkwoord (consens, consent, consentons, consentez, consentent, consentais, consentait, consentions, consentiez, consentaient, consentis, consentit, consentîmes, consentîtes, consentirent, consentirai, consentiras, consentira, consentirons, consentirez, consentiront)
-
approuver werkwoord (approuve, approuves, approuvons, approuvez, approuvent, approuvais, approuvait, approuvions, approuviez, approuvaient, approuvai, approuvas, approuva, approuvâmes, approuvâtes, approuvèrent, approuverai, approuveras, approuvera, approuverons, approuverez, approuveront)
-
concéder werkwoord (concède, concèdes, concédons, concédez, concèdent, concédais, concédait, concédions, concédiez, concédaient, concédai, concédas, concéda, concédâmes, concédâtes, concédèrent, concéderai, concéderas, concédera, concéderons, concéderez, concéderont)
-
tolérer werkwoord (tolère, tolères, tolérons, tolérez, tolèrent, tolérais, tolérait, tolérions, tolériez, toléraient, tolérai, toléras, toléra, tolérâmes, tolérâtes, tolérèrent, tolérerai, toléreras, tolérera, tolérerons, tolérerez, toléreront)
-
admettre werkwoord (admets, admet, admettons, admettez, admettent, admettais, admettait, admettions, admettiez, admettaient, admis, admit, admîmes, admîtes, admirent, admettrai, admettras, admettra, admettrons, admettrez, admettront)
-
déclarer bon werkwoord
-
Conjugations for lassen:
Präsens
- lasse
- läßt
- läßt
- lassen
- laßt
- lassen
Imperfekt
- ließ
- ließt
- ließ
- liessen
- ließt
- liessen
Perfekt
- habe gelassen
- hast gelassen
- hat gelassen
- haben gelassen
- habt gelassen
- haben gelassen
1. Konjunktiv [1]
- lasse
- lassest
- lasse
- lassen
- lasset
- lassen
2. Konjunktiv
- ließ
- ließt
- ließ
- liessen
- ließt
- liessen
Futur 1
- werde lassen
- wirst lassen
- wird lassen
- werden lassen
- werdet lassen
- werden lassen
1. Konjunktiv [2]
- würde lassen
- würdest lassen
- würde lassen
- würden lassen
- würdet lassen
- würden lassen
Diverses
- lasse!
- lasset!
- lassen Sie!
- gelassen
- lassend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor lassen:
Synoniemen voor "lassen":
Wiktionary: lassen
lassen
Cross Translation:
verb
lassen
-
etwas zu tun ermöglichen, erlauben, dulden, hinnehmen
- lassen → laisser
verb
-
quitter quelqu'un ou quelque chose.
-
Abandonner une personne
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lassen | → bander | ↔ flex — to tighten one's muscles |
• lassen | → oublier; laisser | ↔ leave — To cause to remain as available, not take away, refrain from depleting |
• lassen | → laisser | ↔ let — to allow |
• lassen | → laisser | ↔ laten — aansporing |
• lassen | → laisser | ↔ laten — vertrekken |
• lassen | → laisser | ↔ laten — niets veranderen |
• lassen | → laisser | ↔ laten — niet doen |
Computer vertaling door derden: