Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
evident:
-
Wiktionary:
evident → claire, évident, apparent
evident → évident -
Synoniemen voor "evident":
auf der Hand liegend; klarerweise; offensichtlich; selbstverständlich; trivial
-
Wiktionary:
Frans naar Duits: Meer gegevens...
-
évident:
- deutlich; klar wie Klosbrühe; ganz offensichtlich; selbstverständlich; natürlich; offensichtlich; augenscheinlich; überdeutlich; unverkennbar; klar; sonnenklar; eindeutig; sicher; automatisch; selbsttätig; zwangsläufig; routinemäßig; mechanisch; unwillkürlich; einleuchtend; das ist klar wie Klosbrühe; verständlich; sichtbar; übersichtlich; anschaulich; erkennbar; derb; aufschlußreich; gläsern; vernehmlich; vernehmbar; glashell; geradlinig; schnurgerade; kerzengerade; zu sehen; spürbar; fühlbar; merklich; ausgeprägt; markant; prononciert; auffallend; auffällig; ungewöhnlich; beachtenswert; hervorragend; hervorspringend; hell; entschieden; blank; offenkundig; wahrnehmbar; bemerkbar; unansehnlich; nichthäßlich; nicht hubsch; begreiflich; gemeinverständlich
- évider:
-
Wiktionary:
- évident → anschaulich, augenscheinlich, ersichtlich, evident, offenbar, offenkundig, einleuchtend, offensichtlich, klar, entschieden, augenfällig, selbstverständlich
- évident → offensichtlich, evident, offenkundig
Duits
Uitgebreide vertaling voor evident (Duits) in het Frans
evident:
Synoniemen voor "evident":
Wiktionary: evident
evident
Cross Translation:
adjective
evident
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• evident | → évident | ↔ klaarblijkelijk — kennelijk |
Frans
Uitgebreide vertaling voor evident (Frans) in het Duits
évident:
-
évident (de toute évidence; clair et net; limpide; clair comme le jour)
deutlich; klar wie Klosbrühe; ganz offensichtlich-
deutlich bijvoeglijk naamwoord
-
klar wie Klosbrühe bijvoeglijk naamwoord
-
ganz offensichtlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (bien entendu; bien sûr; naturellement; évidemment; certainement; pourtant; sans aucun doute; en effet; quand même; de toute façon; cela va de soi; sans doute; tout de même; sans contrainte; cependant; forcément; de toute évidence; effectivement; certes; naturel; d'ailleurs)
selbstverständlich; natürlich-
selbstverständlich bijvoeglijk naamwoord
-
natürlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (manifeste)
offensichtlich; augenscheinlich; überdeutlich-
offensichtlich bijvoeglijk naamwoord
-
augenscheinlich bijvoeglijk naamwoord
-
überdeutlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (sans équivoque; reconnaissable; compréhensible; identifiable; net; clair; clairement; perceptible; univoque; de façon univoque; manifestement)
offensichtlich; unverkennbar; deutlich; klar; sonnenklar; eindeutig; sicher-
offensichtlich bijvoeglijk naamwoord
-
unverkennbar bijvoeglijk naamwoord
-
deutlich bijvoeglijk naamwoord
-
klar bijvoeglijk naamwoord
-
sonnenklar bijvoeglijk naamwoord
-
eindeutig bijvoeglijk naamwoord
-
sicher bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (automatiquement)
automatisch; selbsttätig; zwangsläufig; routinemäßig; mechanisch; unwillkürlich-
automatisch bijvoeglijk naamwoord
-
selbsttätig bijvoeglijk naamwoord
-
zwangsläufig bijvoeglijk naamwoord
-
routinemäßig bijvoeglijk naamwoord
-
mechanisch bijvoeglijk naamwoord
-
unwillkürlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (manifestement; vivant; clairement; clair; net; concret; palpable; qui s'adresse à vue)
deutlich; klar; einleuchtend; eindeutig-
deutlich bijvoeglijk naamwoord
-
klar bijvoeglijk naamwoord
-
einleuchtend bijvoeglijk naamwoord
-
eindeutig bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (clair comme de l'eau de roche; manifeste; flagrant; clair comme le jour)
klar; eindeutig; das ist klar wie Klosbrühe; deutlich; sonnenklar; offensichtlich; verständlich; sichtbar; sicher; übersichtlich; anschaulich; erkennbar; einleuchtend; derb; aufschlußreich; gläsern; vernehmlich; vernehmbar; glashell-
klar bijvoeglijk naamwoord
-
eindeutig bijvoeglijk naamwoord
-
das ist klar wie Klosbrühe bijvoeglijk naamwoord
-
deutlich bijvoeglijk naamwoord
-
sonnenklar bijvoeglijk naamwoord
-
offensichtlich bijvoeglijk naamwoord
-
verständlich bijvoeglijk naamwoord
-
sichtbar bijvoeglijk naamwoord
-
sicher bijvoeglijk naamwoord
-
übersichtlich bijvoeglijk naamwoord
-
anschaulich bijvoeglijk naamwoord
-
erkennbar bijvoeglijk naamwoord
-
einleuchtend bijvoeglijk naamwoord
-
derb bijvoeglijk naamwoord
-
aufschlußreich bijvoeglijk naamwoord
-
gläsern bijvoeglijk naamwoord
-
vernehmlich bijvoeglijk naamwoord
-
vernehmbar bijvoeglijk naamwoord
-
glashell bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (direct; perpendiculaire; perpendiculairement; net; vertical; verticalement)
offensichtlich; deutlich; klar; geradlinig; sonnenklar; schnurgerade; kerzengerade-
offensichtlich bijvoeglijk naamwoord
-
deutlich bijvoeglijk naamwoord
-
klar bijvoeglijk naamwoord
-
geradlinig bijvoeglijk naamwoord
-
sonnenklar bijvoeglijk naamwoord
-
schnurgerade bijvoeglijk naamwoord
-
kerzengerade bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (visible; visiblement; distinct; manifeste; de toute évidence; perceptible; perceptiblement; évidemment)
-
évident (prononcé; clair; sans équivoque; évidemment)
ausgeprägt; markant; prononciert; unverkennbar-
ausgeprägt bijvoeglijk naamwoord
-
markant bijvoeglijk naamwoord
-
prononciert bijvoeglijk naamwoord
-
unverkennbar bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (remarquable; frappant; caractéristique; marquant; saillant; surprenant; ostensiblement; particulier; voyant; considérable; clair; avoué; considérablement; notable; notablement; substantiel; sans équivoque; évidemment; spécifique; typique; représentatif; typiquement; particulièrement)
auffallend; auffällig; ungewöhnlich; beachtenswert; hervorragend; unverkennbar; hervorspringend; prononciert-
auffallend bijvoeglijk naamwoord
-
auffällig bijvoeglijk naamwoord
-
ungewöhnlich bijvoeglijk naamwoord
-
beachtenswert bijvoeglijk naamwoord
-
hervorragend bijvoeglijk naamwoord
-
unverkennbar bijvoeglijk naamwoord
-
hervorspringend bijvoeglijk naamwoord
-
prononciert bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (clair; limpide; lumineux; pur; serein; lucide; manifeste)
-
évident (univoque; sans équivoque; clairement; de façon univoque; net; manifestement; clair)
eindeutig; entschieden; offensichtlich; klar; verständlich; übersichtlich; anschaulich; erkennbar; blank; sichtbar; einleuchtend; vernehmlich; unverkennbar; sonnenklar; vernehmbar-
eindeutig bijvoeglijk naamwoord
-
entschieden bijvoeglijk naamwoord
-
offensichtlich bijvoeglijk naamwoord
-
klar bijvoeglijk naamwoord
-
verständlich bijvoeglijk naamwoord
-
übersichtlich bijvoeglijk naamwoord
-
anschaulich bijvoeglijk naamwoord
-
erkennbar bijvoeglijk naamwoord
-
blank bijvoeglijk naamwoord
-
sichtbar bijvoeglijk naamwoord
-
einleuchtend bijvoeglijk naamwoord
-
vernehmlich bijvoeglijk naamwoord
-
unverkennbar bijvoeglijk naamwoord
-
sonnenklar bijvoeglijk naamwoord
-
vernehmbar bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (compréhensible; clair; clairement; manifestement; net)
verständlich; deutlich; klar; sonnenklar; eindeutig; offensichtlich-
verständlich bijvoeglijk naamwoord
-
deutlich bijvoeglijk naamwoord
-
klar bijvoeglijk naamwoord
-
sonnenklar bijvoeglijk naamwoord
-
eindeutig bijvoeglijk naamwoord
-
offensichtlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident
offenkundig-
offenkundig bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (perceptible; reconnaissable; tangible; identifiable; audible; visible; palpable; perceptiblement; évidemment; manifeste; visiblement; distinct; de toute évidence)
wahrnehmbar; erkennbar; bemerkbar-
wahrnehmbar bijvoeglijk naamwoord
-
erkennbar bijvoeglijk naamwoord
-
bemerkbar bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (clair)
unansehnlich; nichthäßlich; nicht hubsch-
unansehnlich bijvoeglijk naamwoord
-
nichthäßlich bijvoeglijk naamwoord
-
nicht hubsch bijvoeglijk naamwoord
-
-
évident (clair; clairement; compréhensible; concevable; intelligible; d'une façon compréhensible; de façon intelligible)
deutlich; verständlich; begreiflich; gemeinverständlich-
deutlich bijvoeglijk naamwoord
-
verständlich bijvoeglijk naamwoord
-
begreiflich bijvoeglijk naamwoord
-
gemeinverständlich bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor évident:
Synoniemen voor "évident":
Wiktionary: évident
évident
Cross Translation:
adjective
évident
-
Dont le sens s’impose naturellement à l’esprit, qui a le caractère de l’évidence.
- évident → anschaulich; augenscheinlich; ersichtlich; evident; offenbar; offenkundig; einleuchtend
adjective
-
dem Anschein nach
-
ursprünglich: für jeden zu sehen, klar ersichtlich (kein Zweifel möglich)
-
offensichtlich
-
gehoben: überzeugend, offensichtlich oder klar ersichtlich
-
klar und deutlich zu erkennen
-
in die Augen fallend, auffällig
-
ohne Weiteres verständlich, sich aus dem Zusammenhang ergebend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• évident | → offensichtlich | ↔ apparent — clear |
• évident | → offensichtlich | ↔ obvious — easily discovered or understood; self-explanatory |
• évident | → evident; offenkundig | ↔ klaarblijkelijk — kennelijk |
evident vorm van évider:
évider werkwoord (évide, évides, évidons, évidez, évident, évidais, évidait, évidions, évidiez, évidaient, évidai, évidas, évida, évidâmes, évidâtes, évidèrent, éviderai, évideras, évidera, éviderons, éviderez, évideront)
Conjugations for évider:
Présent
- évide
- évides
- évide
- évidons
- évidez
- évident
imparfait
- évidais
- évidais
- évidait
- évidions
- évidiez
- évidaient
passé simple
- évidai
- évidas
- évida
- évidâmes
- évidâtes
- évidèrent
futur simple
- éviderai
- évideras
- évidera
- éviderons
- éviderez
- évideront
subjonctif présent
- que j'évide
- que tu évides
- qu'il évide
- que nous évidions
- que vous évidiez
- qu'ils évident
conditionnel présent
- éviderais
- éviderais
- éviderait
- éviderions
- évideriez
- évideraient
passé composé
- ai évidé
- as évidé
- a évidé
- avons évidé
- avez évidé
- ont évidé
divers
- évide!
- évidez!
- évidons!
- évidé
- évidant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor évider:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aushöhlen | creuser; excaver; miner; raviner; saper; éroder; évider | approfondir; creuser; défoncer; démolir; démonter; détruire; élargir; étendre |
auskehlen | creuser; excaver; miner; raviner; saper; éroder; évider | |
austiefen | creuser; excaver; miner; raviner; saper; éroder; évider |