Duits

Uitgebreide vertaling voor verderben (Duits) in het Frans

verderben:

verderben werkwoord (verderbe, verdirbst, verdirbt, verdarb, verdarbt, verdorben)

  1. verderben (verpesten; verseuchen)
    détériorer; gâcher; corrompre; abîmer; rompre; casser; mutiler; ruiner; briser; gâter; gaspiller; bousiller; défigurer; dépérir; pervertir
    • détériorer werkwoord (détériore, détériores, détériorons, détériorez, )
    • gâcher werkwoord (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
    • corrompre werkwoord (corromps, corromp, corrompons, corrompez, )
    • abîmer werkwoord (abîme, abîmes, abîmons, abîmez, )
    • rompre werkwoord (romps, romp, rompons, rompez, )
    • casser werkwoord (casse, casses, cassons, cassez, )
    • mutiler werkwoord (mutile, mutiles, mutilons, mutilez, )
    • ruiner werkwoord (ruine, ruines, ruinons, ruinez, )
    • briser werkwoord (brise, brises, brisons, brisez, )
    • gâter werkwoord (gâte, gâtes, gâtons, gâtez, )
    • gaspiller werkwoord (gaspille, gaspilles, gaspillons, gaspillez, )
    • bousiller werkwoord (bousille, bousilles, bousillons, bousillez, )
    • défigurer werkwoord (défigure, défigures, défigurons, défigurez, )
    • dépérir werkwoord (dépéris, dépérit, dépérissons, dépérissez, )
    • pervertir werkwoord (pervertis, pervertit, pervertissons, pervertissez, )
  2. verderben (vergällen; verpfuschen; vermasseln; verhunzen; vermurksen)
    gâcher; corrompre; empoisonner; gâter; empester
    • gâcher werkwoord (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
    • corrompre werkwoord (corromps, corromp, corrompons, corrompez, )
    • empoisonner werkwoord (empoisonne, empoisonnes, empoisonnons, empoisonnez, )
    • gâter werkwoord (gâte, gâtes, gâtons, gâtez, )
    • empester werkwoord (empeste, empestes, empestons, empestez, )
  3. verderben (degenerieren; abarten; abnehmen; ausarten; entarten)
    dépraver; dégénérer; se dégrader; se corrompre
    • dépraver werkwoord (déprave, dépraves, dépravons, dépravez, )
    • dégénérer werkwoord (dégénère, dégénères, dégénérons, dégénérez, )
    • se dégrader werkwoord
    • se corrompre werkwoord
  4. verderben (vertun; verschwenden; vergeuden; )
    gaspiller; gâcher; dissiper; dépenser follement
    • gaspiller werkwoord (gaspille, gaspilles, gaspillons, gaspillez, )
    • gâcher werkwoord (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
    • dissiper werkwoord (dissipe, dissipes, dissipons, dissipez, )
  5. verderben (verwüsten; vernichten; zerstören; )
    détruire; ruiner; dévaster; ravager; saccager
    • détruire werkwoord (détruis, détruit, détruisons, détruisez, )
    • ruiner werkwoord (ruine, ruines, ruinons, ruinez, )
    • dévaster werkwoord (dévaste, dévastes, dévastons, dévastez, )
    • ravager werkwoord (ravage, ravages, ravageons, ravagez, )
    • saccager werkwoord (saccage, saccages, saccageons, saccagez, )

Conjugations for verderben:

Präsens
  1. verderbe
  2. verdirbst
  3. verdirbt
  4. verderben
  5. verderbt
  6. verderben
Imperfekt
  1. verdarb
  2. verdarbst
  3. verdarb
  4. verdarben
  5. verdarbt
  6. verdarben
Perfekt
  1. habe verdorben
  2. hast verdorben
  3. hat verdorben
  4. haben verdorben
  5. habt verdorben
  6. haben verdorben
1. Konjunktiv [1]
  1. verderbe
  2. verderbest
  3. verderbe
  4. verderben
  5. verderbet
  6. verderben
2. Konjunktiv
  1. verdürbe
  2. verdürbest
  3. verdürbe
  4. verdürben
  5. verdürbet
  6. verdürben
Futur 1
  1. werde verderben
  2. wirst verderben
  3. wird verderben
  4. werden verderben
  5. werdet verderben
  6. werden verderben
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verderben
  2. würdest verderben
  3. würde verderben
  4. würden verderben
  5. würdet verderben
  6. würden verderben
Diverses
  1. verderb!
  2. verderbt!
  3. verderben Sie!
  4. verdorben
  5. verderbend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verderben:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abîmer verderben; verpesten; verseuchen aufbrechen; beeinträchtigen; beschädigen; brechen; entweihen; entzweireißen; ganz kaputt und auseinander holen; herumstreifen; herumstreunen; jemandem Schmerzen zufügen; jemandem zurichten; kaput machen; kaputtmachen; streunen; umherschweifen; verkommen lassen; verletzen; verlottern; verpfuschen; verprügeln; verwahrlosen lassen; zerbrechen; zerschlagen; zertrümmern
bousiller verderben; verpesten; verseuchen aufbrechen; basteln; beschädigen; brechen; entweihen; ganz kaputt und auseinander holen; handarbeiten; herumbasteln; kaputtmachen; pfuschen; stümpern; verpfuschen; vertun; zerbrechen
briser verderben; verpesten; verseuchen abbrechen; abknacken; abreißen; anbrechen; aufbrechen; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beeinträchtigen; beenden; bersten; beschädigen; brechen; einschlagen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entweihen; entwirren; entzwei gehen; entzweireißen; freilassen; ganz kaputt und auseinander holen; in Stücke brechen; kaputtmachen; kaputtschlagen; knacken; knicken; lösen; platzen; sabotieren; scheiden; trennen; unterbrechen; vorsätzlich kaputtmachen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen; zerschlagen; zerschmeissen; zerschmettern; zerspringen; zerstören; zertrümmern
casser verderben; verpesten; verseuchen abbrechen; abknacken; aufbrechen; aufhören; beeinträchtigen; beenden; bersten; beschließen; beschädigen; brechen; einschlagen; enden; entweihen; entzwei gehen; entzweigehen; entzweireißen; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; ganz kaputt und auseinander holen; halten; in Stücke brechen; kaputtmachen; kaputtschlagen; knacken; knicken; platzen; schließen; verschrotten; vollenden; zerbrechen; zerfallen; zerschlagen; zerschmeissen; zerschmettern; zerspringen; zertrümmern
corrompre verderben; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpesten; verpfuschen; verseuchen abfaulen; bestechen; entarten; entstellen; faulen; korrumpieren; verfaulen; wegfaulen
dissiper verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschwenden; vertun auseinanderstieben; auseinandertreiben; bummeln; sich verbreiten; vergeuden; versprengen; vertrödeln; vertun; zersteuen
défigurer verderben; verpesten; verseuchen entstellen; schänden; sichverformen; umbilden; umformen; verpfuschen; verprügeln; verstümmeln; verunstalten; verzerren; verziehen
dégénérer abarten; abnehmen; ausarten; degenerieren; entarten; verderben abarten; abfaulen; aus der Art schlagen; ausarten; entarten; faulen; heruntermachen; verfaulen; verleiden; wegfaulen; zurückgehen; zurücklaufen
dépenser follement verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschwenden; vertun beleihen; seineErsparnisseverprassen; vergeuden; verhunzen; verpfänden; verprassen; verschwenden; versetzen; vertun; wegschmeißen
dépraver abarten; abnehmen; ausarten; degenerieren; entarten; verderben pervertieren
dépérir verderben; verpesten; verseuchen auspumpen; dahinsiechen; entkräften; ermatten; ermüden; erschöpfen; fertigmachen; hinkränkeln; verdursten; verfallen; vergehen; verkommen; verkümmern; verschwinden
détruire abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern abbrechen; abreißen; abschaffen; abtragen; abwracken; aufdecken; aufheben; auflösen; aushöhlen; ausmerzen; ausradieren; ausreißen; ausrotten; beeinträchtigen; beschädigen; entnerven; entzweireißen; ganz kaputt und auseinander holen; niederreißen; verheeren; verschrotten; vertilgen; verwüsten; wegbrechen; wegreißen; zehren; zerbrechen; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen; zerschlagen; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten
détériorer verderben; verpesten; verseuchen
dévaster abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern abbrechen; ausradieren; ganz kaputt und auseinander holen; verheeren; verwüsten; wegbrechen; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten
empester verderben; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpfuschen riechen; stinken
empoisonner verderben; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpfuschen anstecken; etwas beschädigen; infizieren; vergiften; vergällen; verleiden; verseuchen
gaspiller verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpesten; verpfuschen; verschwenden; verseuchen; vertun beleihen; bummeln; seineErsparnisseverprassen; vergeuden; verhunzen; verpfänden; verprassen; verschwenden; versetzen; vertrödeln; vertun; wegschmeißen
gâcher verderben; vergeuden; vergießen; vergällen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpesten; verpfuschen; verschwenden; verseuchen; vertun abfaulen; ausfaulen; entarten; entstellen; faulen; fummeln; gerinnen; herumpfuschen; korrumpieren; pfuschen; sauer werden; stümpern; verfaulen; vergeuden; verhunzen; verkommen lassen; verlottern; verpfuschen; verprassen; verschwenden; vertun; verwahrlosen lassen; wegfaulen; wegschmeißen
gâter verderben; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpesten; verpfuschen; verseuchen abfaulen; faulen; verfaulen; vergiften; vergällen; verleiden; verpfuschen; versorgen; verwöhnen; wegfaulen
mutiler verderben; verpesten; verseuchen entstellen; schänden; verstümmeln; verunstalten; verzerren
pervertir verderben; verpesten; verseuchen abfaulen; faulen; pervertieren; verfaulen; wegfaulen
ravager abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern ausradieren; ganz kaputt und auseinander holen; verheeren; verwüsten; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten
rompre verderben; verpesten; verseuchen abbrechen; abknacken; abreißen; anbrechen; aufbrechen; aufdröseln; aufgehen; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beenden; bersten; beschädigen; brechen; durchstoßen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entweihen; entwirren; entzwei gehen; forcieren; freilassen; ganz kaputt und auseinander holen; in Stücke brechen; kaputt gehen; kaputtmachen; kaputtschlagen; knacken; knicken; losreißen; lösen; platzen; sabotieren; scheiden; springen; trennen; unterbrechen; vorsätzlich kaputtmachen; wegreißen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen; zerschlagen; zerspringen; zerstören; zertrümmern
ruiner abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verpesten; verschrotten; verseuchen; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern abnehmen; ausradieren; entarten; entstellen; fertigmachen; korrumpieren; ruinieren; verheeren; verkommen; verwüsten; zerstören; zertrümmern; zugrunde richten; zurückgehen; zurücklaufen
saccager abbrechen; abreißen; abtragen; abwracken; ausschalten; demolieren; den Hals umdrehen; einstampfen; erledigen; fertigmachen; kaputtmachen; liquidieren; niederreißen; ruinieren; umstossen; verderben; verheeren; vernichten; verschrotten; verwüsten; wegreißen; zehren; zerlegen; zerstören; zertrümmern ausplündern; ausrauben
se corrompre abarten; abnehmen; ausarten; degenerieren; entarten; verderben abarten; aus der Art schlagen; ausarten; entarten; entstellen; heruntermachen; verleiden; verzerren; zurückgehen; zurücklaufen
se dégrader abarten; abnehmen; ausarten; degenerieren; entarten; verderben abarten; ablehnen; ausarten; entarten; verkommen lassen; verlottern; verlottern lassen; verwahrlosen lassen; verwerfen

Synoniemen voor "verderben":


Wiktionary: verderben

verderben
verb
  1. intransitiv: verfaulen, schlecht werden (hauptsächlich von Lebensmitteln)
verderben
Cross Translation:
FromToVia
verderben gâter; bousiller botch up — ruin, mess up
verderben corrompre corrupt — to change from good to bad
verderben pourrir decay — deteriorate
verderben entacher mar — to spoil, to damage
verderben périr perish — pass away
verderben pourrir rot — to decay
verderben gâter; gâcher spoil — ruin
verderben gâter; tourner spoil — become sour or rancid, to decay
verderben empoisonner verpesten — ervoor zorgen dat iets niet leuk meer is

Verderben:

Verderben [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Verderben (Fall)
    la perdition; la perte; la ruine
    • perdition [la ~] zelfstandig naamwoord
    • perte [la ~] zelfstandig naamwoord
    • ruine [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Verderben:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
perdition Fall; Verderben
perte Fall; Verderben Abbruch; Beeinträchtigung; Einbuße; Einsturz; Einstürze; Niederlage; Schlappe; Schäden; Schädigung; Verlieren; Verlust
ruine Fall; Verderben Baufall; Fall; Ruine; Trümmer; Trümmerhaufen; Untergang; Zusammenbruch

Synoniemen voor "Verderben":