Beeilen: vertaling Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Frans: Meer gegevens...

beeilen:
- accélérer; précipiter; presser; hâter; activer; brusquer; se dépêcher; se précipiter; se hâter; se presser; s'empresser
Wiktionary:
- beeilen → dépêcher, favoriser, forcer, hâter, presser, précipiter
- beeilen → accélérer, hâter, dépêcher, se dépêcher

Duits

Uitgebreide vertaling voor beeilen (Duits) in het Frans

beeilen:

beeilen werkwoord (beeile, beeilst, beeilt, beeilte, beeiltet, beeilt)

beeilen (beschleunigen)
accélérer; précipiter; presser; hâter; activer; brusquer
- accélérer werkwoord (accélère, accélères, accélérons, accélérez, accélèrent, accélérais, accélérait, accélérions, accélériez, accéléraient, accélérai, accéléras, accéléra, accélérâmes, accélérâtes, accélérèrent, accélérerai, accéléreras, accélérera, accélérerons, accélérerez, accéléreront)
- précipiter werkwoord (précipite, précipites, précipitons, précipitez, précipitent, précipitais, précipitait, précipitions, précipitiez, précipitaient, précipitai, précipitas, précipita, précipitâmes, précipitâtes, précipitèrent, précipiterai, précipiteras, précipitera, précipiterons, précipiterez, précipiteront)
- presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
- hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, hâtent, hâtais, hâtait, hâtions, hâtiez, hâtaient, hâtai, hâtas, hâta, hâtâmes, hâtâtes, hâtèrent, hâterai, hâteras, hâtera, hâterons, hâterez, hâteront)
- activer werkwoord (active, actives, activons, activez, activent, activais, activait, activions, activiez, activaient, activai, activas, activa, activâmes, activâtes, activèrent, activerai, activeras, activera, activerons, activerez, activeront)
- brusquer werkwoord (brusque, brusques, brusquons, brusquez, brusquent, brusquais, brusquait, brusquions, brusquiez, brusquaient, brusquai, brusquas, brusqua, brusquâmes, brusquâtes, brusquèrent, brusquerai, brusqueras, brusquera, brusquerons, brusquerez, brusqueront)
beeilen (hasten; jagen; hetzen; sich beeilen; eilen; wetzen; sputen)
se dépêcher; se précipiter; se hâter; se presser; s'empresser
- se dépêcher werkwoord
- se précipiter werkwoord
- se hâter werkwoord
- se presser werkwoord
- s'empresser werkwoord
beeilen (eilen; jagen; hetzen; hasten; wetzen)
se presser; se dépêcher; hâter; se précipiter; se hâter
- se presser werkwoord
- se dépêcher werkwoord
- hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, hâtent, hâtais, hâtait, hâtions, hâtiez, hâtaient, hâtai, hâtas, hâta, hâtâmes, hâtâtes, hâtèrent, hâterai, hâteras, hâtera, hâterons, hâterez, hâteront)
- se précipiter werkwoord
- se hâter werkwoord

Conjugations for beeilen:

Präsens

beeile
beeilst
beeilt
beeilen
beeilt
beeilen

Imperfekt

beeilte
beeiltest
beeilte
beeilten
beeiltet
beeilten

Perfekt

habe beeilt
hast beeilt
hat beeilt
haben beeilt
habt beeilt
haben beeilt

1. Konjunktiv [1]

beeile
beeilest
beeile
beeilen
beeilet
beeilen

2. Konjunktiv

beeilte
beeiltest
beeilte
beeilten
beeiltet
beeilten

Futur 1

werde beeilen
wirst beeilen
wird beeilen
werden beeilen
werdet beeilen
werden beeilen

1. Konjunktiv [2]

würde beeilen
würdest beeilen
würde beeilen
würden beeilen
würdet beeilen
würden beeilen

Diverses

beeil!
beeilt!
beeilen Sie!
beeilt
beeilend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor beeilen:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
accélérer	beeilen; beschleunigen	Tempo machen; beschleunigen; rasen
activer	beeilen; beschleunigen	aktivieren; anblasen; anfachen; anfangen; anfeuern; anheben; animieren; anregen; anschüren; anspornen; anstiften; antreiben; aufmuntern; aufnehmen; aufschüren; aufwiegeln; beginnen; bejauchzen; beleben; brennen; einführen; einleiten; einsetzen; ermuntern; ermutigen; feiern; fördern; hervorrufen; initiieren; introduzieren; jemand motivieren; jemanden zu etwas ermuntern; jubeln; komplimentieren; motivieren; neubeleben; provuzieren; schüren; starten; stimulieren; unterstützen; wecken; zujauchzen; zujubeln; zusprechen
brusquer	beeilen; beschleunigen	Gewalt gebrauchen; anfallen; angreifen; anstürmen; befehlen; belästigen; bestürmen; brutal vorgehen; brüskieren; einschüchtern; erzwingen; forcieren; gebieten; martern; piesacken; plagen; pressen; quälen; schikanieren; schinden; triezen; tyrannisieren; wegekeln
hâter	beeilen; beschleunigen; eilen; hasten; hetzen; jagen; wetzen	aufjagen; auftreiben; eilen; hasten; hetzen; jagen; rasen; sich beeilen; wetzen
presser	beeilen; beschleunigen	andringen; andrücken; animieren; anspornen; antreiben; aufbügeln; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; ausdrücken; auspressen; ausquetschen; drücken; durchsetzen; durchwühlen; eilen; eindrücken; ermuntern; ermutigen; festdrücken; festklemmen; festkneifen; hasten; hetzen; hinaufdrücken; hochdrehen; hochtreiben; jagen; klammern; klemmen; kneifen; knellen; komprimieren; motivieren; pressen; quetschen; rasen; schnüren; sich beeilen; spannen; stimulieren; umklammern; wetzen; zudrücken; zukneifen; zusammendrücken; zusammenpressen; zwicken; zwängen
précipiter	beeilen; beschleunigen	abstürzen; eilen; hasten; hetzen; hinabstürzen; jagen; niederstürzen; wetzen
s'empresser	beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen	antreiben; aufjagen; auftreiben; hasten; jagen; rasen
se dépêcher	beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen	antreten; aufjagen; auftreiben; eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; sich beeilen; springen; sprinten; spritzen; stürzen; tragen; wetzen; zutreten
se hâter	beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen	aufjagen; auftreiben; eilen; hasten; hetzen; jagen; rasen; sich beeilen; wetzen
se presser	beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen	aufjagen; auftreiben; eilen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; hetzen; jagen; laufen; rasen; rennen; sich beeilen; springen; sprinten; spritzen; stauen; stürzen; tragen; wetzen
se précipiter	beeilen; eilen; hasten; hetzen; jagen; sich beeilen; sputen; wetzen	anfallen; angreifen; anstürmen; belagern; bestürmen; eilen; einfliegen; einstürmen; fangen; fegen; galoppieren; hasten; herabstürzen; hereinbrechen; hereinfliegen; hetzen; hineinfliegen; jagen; laufen; rasen; rennen; schnelllaufen; schuften; sich beeilen; springen; sprinten; spritzen; spurten; stürmen; stürzen; traben; tragen; wettlaufen; wetzen
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
activer		aktivieren; zulassen

Synoniemen voor "beeilen":

ranhalten; fix machen; hunzen
eilen; sputen; tummeln

Wiktionary: beeilen

beeilen

verb

Se hâter (Sens général)
- dépêcher → beeilen; hetzen
traiter avec les signes d’une préférence ou d'une bienveillance marquer.
- favoriser → beeilen; beschleunigen; fördern; befördern; schneller machen; akzelerieren
briser, rompre, ouvrir quelque chose avec violence.
- forcer → beeilen; beschleunigen; fördern; befördern; schneller machen; akzelerieren; zum Weichen bringen; zurückdrängen
Faire avancer vite, accélérer.
- hâter → beeilen; beschleunigen; fördern; befördern; schneller machen; akzelerieren
Faire diligence.
- hâter → beeilen
exercer une pression, serrer plus ou moins fort.
- presser → drängen; pressen; pressieren; beklemmen; drücken; bedrücken; zwängen; andringen; beharren auf; trotzen; beeilen; beschleunigen; fördern; befördern; schneller machen; akzelerieren
jeter, faire tomber d’un lieu élevé.
- précipiter → beeilen; beschleunigen; fördern; befördern; schneller machen; akzelerieren

Cross Translation:

From	To	Via
• beeilen	→ accélérer	↔ accelerate — to hasten
• beeilen	→ hâter; dépêcher	↔ hasten — to move in a quick fashion
• beeilen	→ dépêcher; hâter	↔ hurry — to do things quickly
• beeilen	→ se dépêcher	↔ hurry up — go faster
• beeilen	→ dépêcher; hâter	↔ rush — hurry
• beeilen	→ dépêcher	↔ voortmaken — in hoog tempo aan iets werken

Verwante vertalingen van beeilen

sich beeilen

Remove Ads

Duitse en Franse zoekresultaten voor: beeilen

Uitgebreide vertaling voor beeilen (Duits) in het Frans

beeilen:

beeilen werkwoord (beeile, beeilst, beeilt, beeilte, beeiltet, beeilt)

beeilen (beschleunigen)

beeilen (hasten; jagen; hetzen; sich beeilen; eilen; wetzen; sputen)

beeilen (eilen; jagen; hetzen; hasten; wetzen)

Conjugations for beeilen:

Präsens

Imperfekt

Perfekt

1. Konjunktiv [1]

2. Konjunktiv

Futur 1

1. Konjunktiv [2]

Diverses

Vertaal Matrix voor beeilen:

Synoniemen voor "beeilen":

Wiktionary: beeilen

Verwante vertalingen van beeilen