Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: leuchtend

Duitse en Franse zoekresultaten voor: leuchtend

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. leuchtend:
  2. leuchten:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor leuchtend (Duits) in het Frans

leuchtend:

leuchtend bijvoeglijk naamwoord

  1. leuchtend
    luisant; lumineux; brillant; phosphorescent
  2. leuchtend (luminös; licht; klar; hell)
    lumineux; brillant; phosphorescent
  3. leuchtend (blendend; brilliant)
    brillant; luisant; scintillant

Vertaal Matrix voor leuchtend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brillant blendend; brilliant; hell; klar; leuchtend; licht; luminös aufgeweckt; ausgekocht; ausgelernt; ausgeschlafen; behende; besser als die anderen; bezaubernd; blank; blendend; blinkend; brillant; brillante; clever; einmalig; einzigartig; enorm; entzückend; ergreifend; fabelhaft; fachmännisch; famos; flink; flott; fähig; geistreich; gekonnt; genial; gerissen; gescheit; geschickt; geschult; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; glanzreich; glatt; glimmend; glänzend; grandios; großartig; großsprecherisch; gut; handlich; herausragend; hervorragend; hinterlistig; intelligent; klug; kundig; listig; luminös; nett; pfiffig; phantastisch; prachtvoll; prächtig; sachverständig; scharfsichtig; scharfsinnig; schimmernd; schlagfertig; schlau; spitzfindig; stark; strahlend; tipp-topp; tüchtig; vortrefflich; witzig
luisant blendend; brilliant; leuchtend blank; blinkend; glatt; glimmend; glänzend; schimmernd; strahlend
lumineux hell; klar; leuchtend; licht; luminös glänzend; hell; klar; luminös
phosphorescent hell; klar; leuchtend; licht; luminös
scintillant blendend; brilliant; leuchtend

Synoniemen voor "leuchtend":


leuchten:

leuchten werkwoord (leuchte, leuchtst, leuchtt, leuchtte, leuchttet, geleuchtet)

  1. leuchten (blitzen; aufleuchten)
    foudroyer; donner des éclairs; lever; décharger
    • foudroyer werkwoord (foudroie, foudroies, foudroyons, foudroyez, )
    • lever werkwoord (lève, lèves, levons, levez, )
    • décharger werkwoord (décharge, décharges, déchargons, déchargez, )
  2. leuchten (funkeln; scheinen; glänzen; )
    briller; étinceler; resplendir
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • resplendir werkwoord (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )
  3. leuchten (scheinen; strahlen)
    briller; rayonner; être plein de vie; luire; resplendir; étinceler; être plein d'ardeur
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • rayonner werkwoord (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • être plein de vie werkwoord
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • resplendir werkwoord (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
  4. leuchten (etwas ausstrahlen; strahlen; erleuchten; )
    émettre qc; briller; rayonner; resplendir; étinceler; luire; respirer qc
    • émettre qc werkwoord
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • rayonner werkwoord (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • resplendir werkwoord (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • respirer qc werkwoord
  5. leuchten (sich unterscheiden; sichauszeichnen; strahlen; )
    exceller; briller
    • exceller werkwoord (excelle, excelles, excellons, excellez, )
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
  6. leuchten (ausleuchten; erleuchten)
    éclairer; donner de la lumière à
    • éclairer werkwoord (éclaire, éclaires, éclairons, éclairez, )
  7. leuchten (scheinen; strahlen; glänzen; schimmern)
    paraître; sembler; avoir l'air de; donner l'impression de
    • paraître werkwoord (parais, paraît, paraissons, paraissez, )
    • sembler werkwoord (semble, sembles, semblons, semblez, )
    • avoir l'air de werkwoord
  8. leuchten (blinken; scheinen; glänzen; )
    briller; étinceler; scintiller
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
    • scintiller werkwoord (scintille, scintilles, scintillons, scintillez, )
  9. leuchten (scheinen; glühen; glänzen; schimmern)
    faire soleil; briller; rayonner; illuminer; luire; donner de lumière
    • faire soleil werkwoord
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • rayonner werkwoord (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • illuminer werkwoord (illumine, illumines, illuminons, illuminez, )
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • donner de lumière werkwoord
  10. leuchten (schimmern; scheinen; glänzen)
    briller; luire; rayonner; resplendir; étinceler
    • briller werkwoord (brille, brilles, brillons, brillez, )
    • luire werkwoord (luis, luit, luisons, luisez, )
    • rayonner werkwoord (rayonne, rayonnes, rayonnons, rayonnez, )
    • resplendir werkwoord (resplendis, resplendit, resplendissons, resplendissez, )
    • étinceler werkwoord (étincelle, étincelles, étincelons, étincelez, )
  11. leuchten (erleuchten; mit Licht scheinen auf)
    eclairer; essayer de tirer le problème au clair

Conjugations for leuchten:

Präsens
  1. leuchte
  2. leuchtst
  3. leuchtt
  4. leuchten
  5. leuchtt
  6. leuchten
Imperfekt
  1. leuchtte
  2. leuchttest
  3. leuchtte
  4. leuchtten
  5. leuchttet
  6. leuchtten
Perfekt
  1. habe geleuchtet
  2. hast geleuchtet
  3. hat geleuchtet
  4. haben geleuchtet
  5. habt geleuchtet
  6. haben geleuchtet
1. Konjunktiv [1]
  1. leuchte
  2. leuchtest
  3. leuchte
  4. leuchten
  5. leuchtet
  6. leuchten
2. Konjunktiv
  1. leuchtte
  2. leuchttest
  3. leuchtte
  4. leuchtten
  5. leuchttet
  6. leuchtten
Futur 1
  1. werde leuchten
  2. wirst leuchten
  3. wird leuchten
  4. werden leuchten
  5. werdet leuchten
  6. werden leuchten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde leuchten
  2. würdest leuchten
  3. würde leuchten
  4. würden leuchten
  5. würdet leuchten
  6. würden leuchten
Diverses
  1. leucht!
  2. leuchtt!
  3. leuchten Sie!
  5. geleuchtet
  6. leuchtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor leuchten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avoir l'air de glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen ausschauen; aussehen; scheinen; sich ergeben
briller aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; hinausragen; hinausragenüber; leuchten; scheinen; schimmern; sich hervortun; sich unterscheiden; sichauszeichnen; spiegeln; spielen; strahlen aufleuchten; blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern
donner de la lumière à ausleuchten; erleuchten; leuchten
donner de lumière glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern
donner des éclairs aufleuchten; blitzen; leuchten aufleuchten; blitzen
donner l'impression de glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen
décharger aufleuchten; blitzen; leuchten abdanken; abgeben; abladen; ablassen; ablehnen; abreagieren; abschieben; abschießen; abweisen; aufleuchten; ausgießen; ausladen; auslassen; ausleeren; ausrangieren; ausscheiden; ausschenken; ausschütten; ausstoßen; beseitigen; blitzen; entfernen; entheben; entladen; entlassen; entleeren; ermorden; erschießen; exekutieren; feiern; feuern; freiplädieren; freisprechen; fusilieren; knallen; löschen; lösen; niederschießen; schießen; schießen auf; suspendieren; totschießen; umbringen; verabschieden; verhunzen; von seiner Position vertreiben; zurückweisen
eclairer erleuchten; leuchten; mit Licht scheinen auf
essayer de tirer le problème au clair erleuchten; leuchten; mit Licht scheinen auf
exceller glänzen; glühen; hinausragen; hinausragenüber; leuchten; scheinen; sich hervortun; sich unterscheiden; sichauszeichnen; spiegeln; spielen; strahlen blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern
faire soleil glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern
foudroyer aufleuchten; blitzen; leuchten aufleuchten; blitzen
illuminer glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern beleuchten; belichten; erleuchten; illuminieren; scheinen; strahlen
lever aufleuchten; blitzen; leuchten abnehmen; abräumen; anheben; annullieren; anschwellen; anwachsen; aufbringen; aufheben; aufholen; aufhöhen; aufschwellen; aufstehen; aufstocken; aufwinden; aufziehen; ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; ausheben; ausweiten; emporheben; emporsteigen; emporziehen; entfernen; entnehmen; erheben; erhöhen; erweitern; expandieren; fortnehmen; heben; herauslösen; herausziehen; herbeiziehen; hinaufbringen; hinaufgehen; hinaufschrauben; hinzuziehen; hissen; hochhalten; hochheben; hochnehmen; hochschrauben; hochziehen; nach oben ziehen; schwellen; sich erheben; steigen; takeln; umhochziehen; vergrößern; wegholen; wegnehmen; widerrufen; winden; ziehen; zunehmen; zuziehen
luire erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen blinken; blitzen; dämmern; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; schimmern
paraître glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen ans Licht kommen; ans licht kommen; ausschauen; aussehen; beleuchten; belichten; den Anschein haben; eintreten; entdeckt werden; erscheinen; heraufkommen; herauskommen; scheinen; sich ergeben; ähneln
rayonner erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen ausschwermen; ausstrahlen; blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern; sich ausspreiten; strahlen
respirer qc erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; strahlen
resplendir erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern
scintiller aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern; perlen; prickeln; schäumen
sembler glänzen; leuchten; scheinen; schimmern; strahlen ausschauen; aussehen; beleuchten; belichten; den Anschein haben; scheinen; sich ergeben; ähneln
éclairer ausleuchten; erleuchten; leuchten abfühlen; abtasten; ausleuchten; beleuchten; belichten; bescheinen; bestrahlen; erleuchten; scheinen; strahlen
émettre qc erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; strahlen
étinceler aufleuchten; blinken; blitzen; erleuchten; etwas ausstrahlen; flimmern; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; leuchten; scheinen; schimmern; spiegeln; strahlen blinken; blitzen; funkeln; funken; glimmen; glitzern
être plein d'ardeur leuchten; scheinen; strahlen
être plein de vie leuchten; scheinen; strahlen

Synoniemen voor "leuchten":


Wiktionary: leuchten

leuchten
verb
  1. Licht aussenden
leuchten
verb
  1. émettre de la lumière.
Cross Translation:
FromToVia
• leuchten → éclairer ↔ bijlichten — licht laten schijnen op de handen van iemand die ergens mee bezig is
• leuchten → briller; luire ↔ shine — to emit light







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0661 seconde
Page rendered in 1.0 seconds