Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Sorte

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Sorte

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Sorte:
  2. Wiktionary:
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. sorte:
  2. sortir:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Sorte (Duits) in het Frans

Sorte:

Sorte [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Sorte (Gattung; Typ; Art)
    le type; le genre; la sorte; la catégorie; l'espèce; la classe; la subdivision
    • type [le ~] zelfstandig naamwoord
    • genre [le ~] zelfstandig naamwoord
    • sorte [la ~] zelfstandig naamwoord
    • catégorie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • espèce [la ~] zelfstandig naamwoord
    • classe [la ~] zelfstandig naamwoord
    • subdivision [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Sorte (Art; Schlag)
    le genre; l'espèce; la race; la variété
    • genre [le ~] zelfstandig naamwoord
    • espèce [la ~] zelfstandig naamwoord
    • race [la ~] zelfstandig naamwoord
    • variété [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Sorte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
catégorie Art; Gattung; Sorte; Typ Abteilung; Anteil; Bestandteil; Element; Farbkategorie; Geschäftsstelle; Gesellschaftsschicht; Kategorie; Klasse; Preisklasse; Schicht; Segment; Sektion; Stand; Stück; Teil; Teilchen
classe Art; Gattung; Sorte; Typ Gesellschaftsschicht; Klasse; Klassenlokal; Klassenzimmer; Kurs; Lehre; Objektklasse; Position; Rang; Rangordnung; Schicht; Schuljahr; Schulraum; Schulzimmer; Stand; Unterricht; Unterrrichtsraum; Vornehmheit; Würde
espèce Art; Gattung; Schlag; Sorte; Typ Stammhaus
genre Art; Gattung; Schlag; Sorte; Typ Art; Genre; Methode; Naturbezüge
race Art; Schlag; Sorte Stammhaus
sorte Art; Gattung; Sorte; Typ Gesellschaftsschicht; Klasse; Naturbezüge; Position; Rang; Rangordnung; Schicht; Stand
subdivision Art; Gattung; Sorte; Typ Unterabteilung
type Art; Gattung; Sorte; Typ Beispiel; Bruder; Bube; Bursche; Entwurf; Exempel; Exemplar; Figur; Form; Geck; Geselle; Gestalt; Herr; Kauz; Kerl; Kerlchen; Kleine; Knabe; Koloß; Mann; Modell; Monstrum; Muster; Probe; Riese; Stutzer; Subjekt; Typ; Ungetüm; Vogel
variété Art; Schlag; Sorte Abwechslung; Kabarett; Kleinkunst; Kleinkünste; Stammhaus; Variation; Verschiedenartigkeit; Verschiedenheit; Vielseitigkeit
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
classe erstklassig
variété alles mögliche; von allem etwas

Synoniemen voor "Sorte":


Wiktionary: Sorte

Sorte
noun
  1. Art innerhalb einer größeren Gattung, die einheitliche Merkmale aufweist und sich dadurch von anderen Arten der Gattung unterscheidet
Sorte
noun
  1. désuet|fr Décrit la nature, ou la bonne qualité ou mauvaise de certaines choses.
  2. Sorte, qualité.
  3. Taxon, regroupement.
  4. ensemble d’êtres, ou de choses, caractériser par un ou des traits communs.
  5. Espèce, genre
Cross Translation:
FromToVia
• Sorte → race ↔ breed — race or lineage
• Sorte → sorte; genre; acabit ↔ kind — type, race, category
• Sorte → type; genre; acabit ↔ sort — type
• Sorte → variété ↔ variety — variation of something

Verwante vertalingen van Sorte



Frans

Uitgebreide vertaling voor Sorte (Frans) in het Duits

sorte:

sorte [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la sorte (genre; nature)
    der Naturbezüge
  2. la sorte (genre; type; catégorie; )
    die Sorte; der Typ; die Art; die Gattung
    • Sorte [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Typ [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Art [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gattung [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. la sorte (subdivision; catégorie; classe; )
    die Sorte; die Gattung
    • Sorte [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gattung [die ~] zelfstandig naamwoord
  4. la sorte (classe sociale; rang; ordre; classe; groupe social)
    der Klasse; die Gesellschaftsschicht; der Stand; der Rang; der Rangordnung; die Position; die Schicht

Vertaal Matrix voor sorte:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Art catégorie; classe; espèce; genre; sorte; subdivision; type buste; caractère; clan; disposition; esprit; espèce; façon; genre; humeur; ligne de conduite; manière; méthode; nature; peuplade; poitrine; procédure; procédé; qualité; race; tempérament; tribu; variété; âme; état d'âme
Gattung catégorie; classe; espèce; genre; sorte; subdivision; type clan; domaine; peuplade; sexe; tribu
Gesellschaftsschicht classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte catégorie; groupe social
Klasse classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte année scolaire; catégorie; classe; compagnie; groupe; groupe social; groupement; société
Naturbezüge genre; nature; sorte
Position classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte Position; attitude physique; boulot; emplacement; emploi; fonction; job; lieu de travail; occupation; office; position; poste; situation; tenue physique; travail; tête de lecture
Rang classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte degré; gradation; grade; grade militaire; grade scientifique; niveau; ordre; position; rang; titre; échelon
Rangordnung classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte arrangement; classement; classement hiërarchique; classification; composition; construction; degré; gradation; grade; hiérarchie; index; liste; mise en ordre; niveau; ordonnance; ordre; ordre de préséance; position; rang; rangement; table; tableau; titre; échelle; échelon
Schicht classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte catégorie; couche; couche de protection; enduit
Sorte catégorie; classe; espèce; genre; sorte; subdivision; type espèce; genre; race; variété
Stand classe; classe sociale; groupe social; ordre; rang; sorte boutique de foire; catégorie; emplacement; importance du gibier; population du gibier; position; situation; stand; tente; étal
Typ catégorie; classe; espèce; genre; sorte; subdivision; type gaillard; gars; homme; mec; type
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Klasse classe; classe d'objets; niveau

Synoniemen voor "sorte":


Wiktionary: sorte

sorte
noun
  1. Espèce, genre
sorte
noun
  1. allgemein: die besondere Art einer Gattung
  2. allgemein: eine Gruppe aus einer Gesamtheit, die sich durch besondere Merkmale auszeichnen
Cross Translation:
FromToVia
• sorte → Sorte; Art ↔ kind — type, race, category
• sorte → Gattung ↔ soort — een groep voorwerpen die een bepaald aantal kenmerken gemeenschappelijk heeft en zich daarin onderscheidt van overeenkomstige groepen

sortir:

sortir werkwoord (sors, sort, sortons, sortez, )

  1. sortir (faire la java; faire la fête; faire la noce)
    ausgehen; stapfen; bummeln; im Schritt gehen; schreiten; gehen; ludern; steigen
    • ausgehen werkwoord (gehe aus, gehst aus, geht aus, ging aus, ginget aus, ausgegangen)
    • stapfen werkwoord (stapfe, stapfst, stapft, stapfte, stapftet, gestapft)
    • bummeln werkwoord (bummele, bummelst, bummelt, bummelte, bummeltet, gebummelt)
    • im Schritt gehen werkwoord
    • schreiten werkwoord (schreite, schreitest, schreitet, schrittet, geschritten)
    • gehen werkwoord (gehe, gehst, geht, ging, gingt, gegangen)
    • ludern werkwoord (ludere, luderst, ludert, luderte, ludertet, geludert)
    • steigen werkwoord (steige, steigst, steigt, stieg, stiegt, gestiegen)
  2. sortir (partir; abandonner; quitter; )
    weggehen; austreten; fortgehen; ausscheiden
    • weggehen werkwoord (gehe weg, gehst weg, geht weg, ging weg, ginget weg, weggegangen)
    • austreten werkwoord (trete aus, trittst aus, tritt aus, trat aus, tratet aus, ausgetreten)
    • fortgehen werkwoord (gehe fort, gehst fort, geht fort, ging fort, gingt fort, fortgegangen)
    • ausscheiden werkwoord (scheide aus, scheidest aus, scheidet aus, scheidete aus, scheidetet aus, asugescheidet)
  3. sortir (en sortir; sortir de)
    aussteigen
    • aussteigen werkwoord (steige aus, steigst aus, steigt aus, stieg aus, stiegt aus, ausgestiegen)
  4. sortir (vider; enlever; retirer; évacuer)
    ausnehmen; herausnehmen; ausräumen; leermachen
    • ausnehmen werkwoord (nehme aus, nimmst aus, nimmt aus, nahm aus, nahmt aus, ausgenommen)
    • herausnehmen werkwoord (nehme heraus, nimmst heraus, nimmt heraus, nahm heraus, nahmt heraus, herausgenommen)
    • ausräumen werkwoord (räume aus, räumst aus, räumt aus, räumte aus, räumtet aus, ausgeräumt)
    • leermachen werkwoord
  5. sortir (enlever; relever; retirer)
    herausnehmen; ausholen; ausnehmen; ausheben
    • herausnehmen werkwoord (nehme heraus, nimmst heraus, nimmt heraus, nahm heraus, nahmt heraus, herausgenommen)
    • ausholen werkwoord (hole aus, holst aus, holt aus, holte aus, holtet aus, ausgeholt)
    • ausnehmen werkwoord (nehme aus, nimmst aus, nimmt aus, nahm aus, nahmt aus, ausgenommen)
    • ausheben werkwoord (hebe aus, hebst aus, hebt aus, hob aus, hobt aus, ausgehoben)
  6. sortir (saillir)
    herausquellen; ausbeulen; hervorstehen; hervorquellen
    • herausquellen werkwoord (quelle heraus, quellst heraus, quellt heraus, quellte heraus, quelltet heraus, herausgequellt)
    • ausbeulen werkwoord (beule aus, beulst aus, beult aus, beulte aus, beultet aus, ausgebeult)
    • hervorstehen werkwoord (stehe hervor, stehst hervor, stand hervor, standet hervor, hervorgestanden)
    • hervorquellen werkwoord (quelle hervor, quellst hervor, quellt hervor, quellte hervor, quelltet hervor, hervorgequellt)
  7. sortir (mettre au jour; déterrer)
    hervorbringen
    • hervorbringen werkwoord (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
  8. sortir
    ausgeben
    • ausgeben werkwoord (gebe aus, gibst aus, gibt aus, gab aus, gabt aus, ausgegeben)

Conjugations for sortir:

Présent
  1. sors
  2. sors
  3. sort
  4. sortons
  5. sortez
  6. sortent
imparfait
  1. sortais
  2. sortais
  3. sortait
  4. sortions
  5. sortiez
  6. sortaient
passé simple
  1. sortis
  2. sortis
  3. sortit
  4. sortîmes
  5. sortîtes
  6. sortirent
futur simple
  1. sortirai
  2. sortiras
  3. sortira
  4. sortirons
  5. sortirez
  6. sortiront
subjonctif présent
  1. que je sorte
  2. que tu sortes
  3. qu'il sorte
  4. que nous sortions
  5. que vous sortiez
  6. qu'ils sortent
conditionnel présent
  1. sortirais
  2. sortirais
  3. sortirait
  4. sortirions
  5. sortiriez
  6. sortiraient
passé composé
  1. suis sorti
  2. es sorti
  3. est sorti
  4. sommes sortis
  5. êtes sortis
  6. sont sortis
divers
  1. sors!
  2. sortez!
  3. sortons!
  5. sorti
  6. sortant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

sortir

  1. sortir (s'écouler)
    herauskommen; herausströmen

Vertaal Matrix voor sortir:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausbeulen saillir; sortir débosseler; décabosser
ausgeben sortir allouer; distribuer; diviser; donner; débourser; dépenser; dépenser quelque chose; endurer; faire cadeau de; fournir; lancer; partager; passer; passer le temps; procurer; publier; remettre; répartir; se consommer; servir; souffrir; soutenir; subir; supporter; tenir le coup; tolérer; traverser; verser; éditer
ausgehen faire la fête; faire la java; faire la noce; sortir
ausheben enlever; relever; retirer; sortir creuser; débourrer; dégarnir; emporter; enlever; finir; fouiller le sol; fouir le sol; hisser; lever; monter; soulever; vider; élever; évacuer
ausholen enlever; relever; retirer; sortir curer; débrancher; débrayer; déconnecter; découdre; défaire; dégager; dégrafer; dénouer; détacher; dételer; dévisser; enlever le fumier de; extraire; nettoyer; nettoyer à fond; tirer de
ausnehmen enlever; relever; retirer; sortir; vider; évacuer caquer; chronométrer; couillonner; duper; dépouiller de; dévaliser; enlever; escroquer; exploiter; extraire; leurrer; pointer; pressurer; priver de; rouler; tirailler; tirer de; tirer profit de; tricher; tromper; vider; ôter
ausräumen enlever; retirer; sortir; vider; évacuer balayer; desservir; débarrasser; débarrasser la table; débourrer; dégarnir; emporter; enlever; finir; liquider; nettoyer; nettoyer à fond; ranger; repousser; s'éloigner; solder; stocker; vider; écarter; évacuer
ausscheiden abandonner; abdiquer; démissionner; partir; quitter; s'en aller; se désaffilier; se retirer; sortir abandonner; arrêter; cesser; débrancher; débrayer; décharger; déconnecter; décrocher; défaire; dégager; dégrafer; démissioner; déporter; déserter; détacher; dételer; déverser; dévisser; exclure; excréter; expulser; flanquer à la porte; jeter dehors; laisser; prendre son congé; renoncer à; se retirer; vider; éjecter; évacuer; être éliminé
aussteigen en sortir; sortir; sortir de changer d'air; descendre; ficher le camp; filer; fuir; lever l'ancre; partir en courant; réussir à sortir; s'enfuir; s'échapper; s'évader; se faire la paire; échapper à
austreten abandonner; abdiquer; démissionner; partir; quitter; s'en aller; se désaffilier; se retirer; sortir démissioner; prendre son congé; remettre en jeu; se retirer
bummeln faire la fête; faire la java; faire la noce; sortir aller en vadrouille; aller faire la noce; avancer; battre le paver; bricoler; cochonner; dissiper; déconner; fainéanter; faire la noce; faire le tour de; faire un tour; flâner; fricoter; gaspiller; paresser; se balader; se mouvoir; se promener; se promener de long en large; tournailler; traînasser; traîner; vadrouiller
fortgehen abandonner; abdiquer; démissionner; partir; quitter; s'en aller; se désaffilier; se retirer; sortir avancer; continuer; crever; durer; décéder; faire durer; laisser continuer; mourir; persister; poursuivre; rendre l'âme; s'endormir; se continuer; se poursuivre; trépasser
gehen faire la fête; faire la java; faire la noce; sortir aller; avancer; captiver; faire un tour; fasciner; flâner; fonctionner; marcher; monter; obséder; partir; s'élever; se balader; se dresser; se lever; se mouvoir; se promener de long en large; se rendre à; surgir; vadrouiller; venir en haut
herauskommen apparaître; paraître; s'ébruiter; se montrer; se présenter
herausnehmen enlever; relever; retirer; sortir; vider; évacuer débourrer; dégarnir; emporter; enlever; extraire; finir; tirer de; vider; évacuer; ôter
herausquellen saillir; sortir bondir; dresser; décoller; jaillir; monter; prendre de la hauteur; s'envoler; s'élever; se hisser; se retrouver au-dessus de; élever
hervorbringen déterrer; mettre au jour; sortir concevoir; confectionner; construire; créer; cultiver; dessiner; fabriquer; faire; faire l'élevage de; former; montrer; porter; produire; réaliser; s'exprimer; se dévoiler; se manifester; se révéler; tracer le plan de; traîner; trimballer; élaborer; élever
hervorquellen saillir; sortir bouillonner
hervorstehen saillir; sortir
im Schritt gehen faire la fête; faire la java; faire la noce; sortir avancer; avancer au pas; se mouvoir
leermachen enlever; retirer; sortir; vider; évacuer
ludern faire la fête; faire la java; faire la noce; sortir
schreiten faire la fête; faire la java; faire la noce; sortir avancer; avancer solennellement; marcher fièrement; se mouvoir
stapfen faire la fête; faire la java; faire la noce; sortir
steigen faire la fête; faire la java; faire la noce; sortir apparaître; arriver; augmenter; bondir; bâtir; construire; croître; descendre; dresser; décoller; grandir; grimper; grimper vers le haut; grossir; lever; monter; monter en l'air; prendre de la hauteur; s'agrandir; s'amplifier; s'envoler; s'élever; se dresser; se hisser; se lever; se retrouver au-dessus de; surgir; édifier; élever; ériger; être assis; être en hausse
weggehen abandonner; abdiquer; démissionner; partir; quitter; s'en aller; se désaffilier; se retirer; sortir
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
herauskommen s'écouler; sortir
herausströmen s'écouler; sortir
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgeben donné

Synoniemen voor "sortir":


Wiktionary: sortir

sortir
verb
  1. passer du dedans vers le dehors
sortir
verb
  1. wegfallen, sich erübrigen, nicht mehr in Betracht kommen
  2. einen Ort verlassen: weggehen, sich entfernen
  1. (transitiv) mit etwas aufhören, etwas zum Abschluss bringen, eine Tätigkeit einstellen
  2. allgemein: das Haus verlassen; nach draußen gehen, um etwas zu tun
  3. -
Cross Translation:
FromToVia
• sortir → tragen; raus ↔ carry out — To hold while moving something out.
• sortir → herauskommen ↔ emerge — to come out of
• sortir → hinausgehen; ausgehen ↔ exit — go out
• sortir → herausgehen; hinausgehen; ausgehen ↔ go out — to leave, especially a building
• sortir → ausgehen ↔ go out — to leave one's abode to go to public places
• sortir → veröffentlichen ↔ release — to make available to the public
• sortir → auspacken ↔ uitpakken — uit een verpakking halen

Verwante vertalingen van Sorte







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1290 seconde
Page rendered in 1.0 seconds