Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Lenken

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Lenken

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. lenken:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Lenken (Duits) in het Frans

Lenken vorm van lenken:

lenken werkwoord (lenke, lenkst, lenkt, lenkte, lenktet, gelenkt)

  1. lenken (fahren; steuern)
    conduire; être au volant; tenir le volant
    • conduire werkwoord (conduis, conduit, conduisons, conduisez, )
    • être au volant werkwoord
    • tenir le volant werkwoord
  2. lenken (fahren; steuern)
    conduire; diriger; piloter
    • conduire werkwoord (conduis, conduit, conduisons, conduisez, )
    • diriger werkwoord (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • piloter werkwoord (pilote, pilotes, pilotons, pilotez, )
  3. lenken
    guider un cheval
  4. lenken (führen; leiten)
    conduire; guider; mener; diriger; entraîner; balayer
    • conduire werkwoord (conduis, conduit, conduisons, conduisez, )
    • guider werkwoord (guide, guides, guidons, guidez, )
    • mener werkwoord (mène, mènes, menons, menez, )
    • diriger werkwoord (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • entraîner werkwoord (entraîne, entraînes, entraînons, entraînez, )
    • balayer werkwoord (balaye, balayes, balayons, balayez, )
  5. lenken (kommandieren; führen; leiten; )
    mener; diriger; commander; avoir le commandement; ordonner; présider; gouverner; administrer; piloter
    • mener werkwoord (mène, mènes, menons, menez, )
    • diriger werkwoord (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • commander werkwoord (commande, commandes, commandons, commandez, )
    • ordonner werkwoord (ordonne, ordonnes, ordonnons, ordonnez, )
    • présider werkwoord (préside, présides, présidons, présidez, )
    • gouverner werkwoord (gouverne, gouvernes, gouvernons, gouvernez, )
    • administrer werkwoord (administre, administres, administrons, administrez, )
    • piloter werkwoord (pilote, pilotes, pilotons, pilotez, )
  6. lenken (verweisen; hinweisen; überweisen; )
    se référer à; renvoyer à
  7. lenken (steuern; befahren; navigieren)
    piloter; voler; piloter un avion
    • piloter werkwoord (pilote, pilotes, pilotons, pilotez, )
    • voler werkwoord (vole, voles, volons, volez, )
    • piloter un avion werkwoord
  8. lenken (koordinieren; führen; leiten)
    coordonner; arranger; organiser
    • coordonner werkwoord (coordonne, coordonnes, coordonnons, coordonnez, )
    • arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • organiser werkwoord (organise, organises, organisons, organisez, )
  9. lenken (über Stag gehen; reihen; drehen; )
    virer de bord
  10. lenken (kommandieren; regieren; herrschen; )
    régir; gouverner; diriger; maîtriser; dominer; commander
    • régir werkwoord (régis, régit, régissons, régissez, )
    • gouverner werkwoord (gouverne, gouvernes, gouvernons, gouvernez, )
    • diriger werkwoord (dirige, diriges, dirigeons, dirigez, )
    • maîtriser werkwoord (maîtrise, maîtrises, maîtrisons, maîtrisez, )
    • dominer werkwoord (domine, domines, dominons, dominez, )
    • commander werkwoord (commande, commandes, commandons, commandez, )

Conjugations for lenken:

Präsens
  1. lenke
  2. lenkst
  3. lenkt
  4. lenken
  5. lenkt
  6. lenken
Imperfekt
  1. lenkte
  2. lenktest
  3. lenkte
  4. lenkten
  5. lenktet
  6. lenkten
Perfekt
  1. habe gelenkt
  2. hast gelenkt
  3. hat gelenkt
  4. haben gelenkt
  5. habt gelenkt
  6. haben gelenkt
1. Konjunktiv [1]
  1. lenke
  2. lenkest
  3. lenke
  4. lenken
  5. lenket
  6. lenken
2. Konjunktiv
  1. lenkte
  2. lenktest
  3. lenkte
  4. lenkten
  5. lenktet
  6. lenkten
Futur 1
  1. werde lenken
  2. wirst lenken
  3. wird lenken
  4. werden lenken
  5. werdet lenken
  6. werden lenken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde lenken
  2. würdest lenken
  3. würde lenken
  4. würden lenken
  5. würdet lenken
  6. würden lenken
Diverses
  1. lenk!
  2. lenkt!
  3. lenken Sie!
  5. gelenkt
  6. lenkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor lenken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
organiser Anrichten; Verursachen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
administrer anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen administrieren; anführen; bewirtschaften; dirigieren; führen; geben; jemandem etwas verabreichen; leiten; verabreichen; verwalten
arranger führen; koordinieren; leiten; lenken Freiden schließen; Maßregeln treffen; anordnen; arrangieren; aufbauen; aufmotzen; aufpolieren; aufstellen; ausbessern; ausrichten; ausstreichen; bauen; beilegen; deichseln; ebnen; egalisieren; einordnen; einrichten; einseifen; einsetzen; einteilen; erbauen; erfrischen; erneuern; errichten; fertigbringen; fertigkriegen; festlegen; gestalten; gliedern; glätten; gruppieren; gutmachen; herrichten; hinbiegen; hindeichseln; hinkriegen; in Ordnung bringen; inOrdnungbringen; innovieren; installieren; instandsetzen; klassifizieren; neugestalten; ordnen; organisieren; regeln; regulieren; renovieren; reparieren; restaurieren; schaffen; sortieren; steuern; veranstalten; verbessern; wiederherstellen; zustandebringen
avoir le commandement anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen
balayer führen; leiten; lenken abräumen; abseifen; abwischen; aufwischen; aus dem Weg räumen; auslöschen; ausradieren; ausrotten; ausräumen; eliminieren; entleeren; entvölkern; erledigen; fortwischen; räumen; verschwimmen; vertilgen; wegfegen; wegwischen; wischen
commander anordnen; befehlen; beherrschen; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; leiten; lenken; regieren; steuern; verordnen Herr sein über; abtrennen; anfordern; anführen; anordnen; auftragen; ausladen; austragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; bestellen; diktieren; dirigieren; entreißen; entziehen; erlassen; führen; gebieten; herrschen; herrschen über; insHausliefern; kommandieren; leiten; liefern; regieren; senden; verordnen; vorschreiben; zustellen
conduire fahren; führen; leiten; lenken; steuern anführen; begleiten; dirigieren; führen; geleiten; herumführen; leiten; mitgehen; wegbringen
coordonner führen; koordinieren; leiten; lenken
diriger anordnen; befehlen; beherrschen; fahren; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; leiten; lenken; regieren; steuern; verordnen administrieren; anführen; ansteuern; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; bewirtschaften; dirigieren; erlassen; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; leiten; regieren; schwindeln; verwalten
dominer befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern aufwachsen; beherrschen; bezwingen; bezähmen; bändigen; demütigen; die Oberhand haben; dominieren; dämpfen; emporragen; heranwachsen; herrschen; hinausragen; in Zucht halten; mächtiger sein; schalten; unter die Gewalt bringen; unterdrücken; unterwerfen; vorherrschen; wachsen; walten; zurückhalten; zurücknehmen; zähmen; zügeln; überwiegen
entraîner führen; leiten; lenken abrichten; ausbilden; auslöschen; ausradieren; ausrotten; bestechen; betören; bezaubern; bilden; dahinziehen; dressieren; einstudieren; einüben; entvölkern; entwickeln; erledigen; exerzieren; fortziehen; heranbilden; heranlocken; herauslocken; ködern; mit sich mitschleifen; mitlocken; mitnehmen; mitschleppen; mitziehen; proben; repetieren; schleifen; schleppen; sichwiederholen; studieren; trainieren; treideln; verführen; verleiten; verlocken; vertilgen; weiterziehen; üben
gouverner anordnen; befehlen; beherrschen; führen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; leiten; lenken; regieren; steuern; verordnen anführen; bezwingen; bezähmen; die Oberhand haben; dirigieren; führen; herrschen; leiten; mächtiger sein; schalten; unterdrücken; walten; zurückhalten
guider führen; leiten; lenken schwindeln
guider un cheval lenken
maîtriser befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern begreifen; beherrschen; bezwingen; bezähmen; bändigen; demütigen; dominieren; dämpfen; einschränken; herrschen; in Zucht halten; mächtig sein; unter die Gewalt bringen; unterdrücken; unterwerfen; vorherrschen; zurückhalten; zähmen; zügeln; überwiegen
mener anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; begleiten; dirigieren; führen; geleiten; herumführen; leiten; mitgehen; vorangehen; vorausgehen; vorhergehen; wegbringen
ordonner anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen alles auf die Reihe bringen; ankündigen; anordnen; ansagen; auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; bekanntmachen; bestimmen; diktieren; einen Brief diktieren; erlassen; etwas erlaßen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren; verlesen; verordnen; vorschreiben
organiser führen; koordinieren; leiten; lenken Haus einrichten; anordnen; aufbauen; aufstellen; ausdenken; ausklügeln; ausrichten; austüfteln; bauen; deichseln; einrichten; erbauen; errichten; herrichten; ordnen; organisieren; planen; regeln; regulieren; sich ausdenken; steuern; veranstalten
piloter anordnen; befahren; befehlen; fahren; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; navigieren; steuern; verordnen einlotsen; in den Hafen lotsen
piloter un avion befahren; lenken; navigieren; steuern
présider anordnen; befehlen; führen; gebieten; kommandieren; leiten; lenken; steuern; verordnen anführen; dirigieren; führen; leiten
renvoyer à ausschicken; einweisen; führen; geleiten; herüberschicken; hinweisen; hinüberschicken; leiten; lenken; schicken; senden; verweisen; weisen; überweisen hinweisen auf; verweisen auf
régir befehlen; beherrschen; gebieten; herrschen; kommandieren; kontrollieren; lenken; regieren; steuern auftragen; beauftragen; befehlen; beherrschen; erlassen; gebieten; herrschen; kommandieren; regieren
se référer à ausschicken; einweisen; führen; geleiten; herüberschicken; hinweisen; hinüberschicken; leiten; lenken; schicken; senden; verweisen; weisen; überweisen referieren; sichbeziehen; verweisen
tenir le volant fahren; lenken; steuern
virer de bord drehen; kehren; lenken; reihen; schnüren; seineMeinungändern; wenden; über Stag gehen seine meinung ändern; über stag gehen
voler befahren; lenken; navigieren; steuern abhandenmachen; abnehmen; abstauben; abstäuben; ausplündern; ausrauben; enteignen; entnehmen; entwenden; flattern; fliegen; fortnehmen; fortschleppen; gleiteen; hinterziehen; hängen; klauen; mit das Flugzeug reisen; plündern; rauben; schweben; sich aneignen; stehlen; stäuben; unterschlagen; verhehlen; verheimlichen; veruntreuen; wappern; wegholen; wegnehmen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten; überfallen
être au volant fahren; lenken; steuern

Synoniemen voor "lenken":


Wiktionary: lenken

lenken
verb
  1. transitiv, ohne Adverbiale der Richtung: etwas oder jemanden steuern; die Steuerungsgewalt über etwas oder jemanden innehaben, verfügen über etwas oder jemanden
  2. intransitiv: eine Bewegung nach einer bestimmten Seite hin machen oder veranlassen
  3. transitiv, mit Adverbiale der Richtung: etwas oder jemanden in eine (durch die Adverbiale angegebene) Richtung im Raum steuern oder führen, insbesondere:
lenken
verb
  1. mener, guider, diriger vers un lieu déterminé.
  2. accompagner quelqu’un pour lui montrer le chemin.
  3. tirer avec la règle des lignes droites sur du papier, du parchemin, du carton, etc. cf|papier réglé.
Cross Translation:
FromToVia
• lenken → canaliser ↔ channel — direct the flow
• lenken → fixer ↔ vestigen — richten







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0647 seconde
Page rendered in 1.0 seconds