Ende: vertaling Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Frans: Meer gegevens...

Ende:
- clôture; fin; cessation; achèvement; dénouement; issue; conclusion; résultat; aboutissement; effet; aboutissant; bout; extrémité; fin d'année; ride; pli; sillon; ligne; trait
- terminaison
enden:
- finir; arrêter; terminer; cesser; mettre fin à; conclure; se terminer; suspendre; achever; en finir; résilier; mettre au point; couper; parvenir à enlever; casser; stopper; parachever; interrompre; prendre fin; tenir levé; limiter; délimiter; s'achever; arriver; franchir la ligne d'arrivée; atterrir; atteindre; se retrouver; aboutir à; aborder; tomber dans; arriver à; tirer à sa fin; venir à bout de; s'épuiser; venir à expiration; décider; avoir pour conséquence
Wiktionary:
- Ende → bout, extrémité, fin, confins
- Ende → cesser
- Ende → finalement, fond, fin, conclusion, extrémité, bout, andouiller
- enden → finir, terminer
- enden → finir, terminer, se terminer, achever

Frans naar Duits: Meer gegevens...

Ende:
Het woord Ende is bekend in onze database, echter hebben wij hiervoor nog geen vertaling van frans naar duits.
- Synoniemen voor "en deçà":
  sous; dessous; en dessous

Duits

Uitgebreide vertaling voor Ende (Duits) in het Frans

Ende:

Ende [das ~] zelfstandig naamwoord

Ende (Beendung; Abschluß; Beendigung)
la clôture; la fin; la cessation; l'achèvement
- clôture [la ~] zelfstandig naamwoord
- fin [la ~] zelfstandig naamwoord
- cessation [la ~] zelfstandig naamwoord
- achèvement [le ~] zelfstandig naamwoord
Ende (Entknotung; Lösung)
le dénouement; la fin; l'issue; la conclusion; le résultat
- dénouement [le ~] zelfstandig naamwoord
- fin [la ~] zelfstandig naamwoord
- issue [la ~] zelfstandig naamwoord
- conclusion [la ~] zelfstandig naamwoord
- résultat [le ~] zelfstandig naamwoord
Ende (Resultat; Ergebnis; Endergebnis)
le résultat; l'aboutissement; l'effet; l'issue; l'aboutissant
- résultat [le ~] zelfstandig naamwoord
- aboutissement [le ~] zelfstandig naamwoord
- effet [le ~] zelfstandig naamwoord
- issue [la ~] zelfstandig naamwoord
- aboutissant [le ~] zelfstandig naamwoord
Ende (Ablauf)
le bout; l'extrémité; la fin; la fin d'année
- bout [le ~] zelfstandig naamwoord
- extrémité [la ~] zelfstandig naamwoord
- fin [la ~] zelfstandig naamwoord
- fin d'année [la ~] zelfstandig naamwoord
Ende (Schluß)
la fin
- fin [la ~] zelfstandig naamwoord
Ende (Gesichtsfalte; Falte; Leitung; Schnur; Abnehmen; Kräuselung; Zeile; Gerade; Leine)
la ride; le pli; le sillon; la ligne; le trait
- ride [la ~] zelfstandig naamwoord
- pli [le ~] zelfstandig naamwoord
- sillon [le ~] zelfstandig naamwoord
- ligne [la ~] zelfstandig naamwoord
- trait [le ~] zelfstandig naamwoord

Ende

Ende
terminaison
- terminaison

Vertaal Matrix voor Ende:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aboutissant	Ende; Endergebnis; Ergebnis; Resultat	Ausschlag; Effekt; Folgerung; Resultat; Wirkung
aboutissement	Ende; Endergebnis; Ergebnis; Resultat	Ausschlag; Effekt; Folgerung; Resultat; Wirkung
achèvement	Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende	Abbauen; Abkriegen; Abschreiben; Absolvieren; Aufhören; Ausscheiden; Beenden; Beendung; Ergebnis; Ergänzung; Fertigstellung; Feststellung; Folgerung; Konklusion; Nachtrag; Schlachten; Schluß; Schlußbetrachtung; Schlußfolgerung; Vollenden; Vollendung
bout	Ablauf; Ende	Ablauf; Abschnitt; Anspielung; Anteil; Ausklang; Auslauf; Beschluß; Endkampf; Endlauf; Endpunkt; Fingerzeig; Griff; Handgriff; Henkel; Hinweis; Indiz; Kolben; Schimmer; Spur; Stichwort; Strunk; Stumpf; Stück; Stückchen; Teil; Teilchen; Tip; Wink; Zehenspitze
cessation	Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende	Beenden; Beendigen; Sperrung; Stagnation; Stauung
clôture	Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende	Abdichten; Abschliessen; Balustrade; Barrikade; Bauzaun; Bretterzaun; Bucht; Dichten; Drahtgitter; Einzäunung; Ergebnis; Feststellung; Festungsmauer; Folgerung; Gatter; Gitter; Gittertür; Gitterumzäunung; Gitterwerk; Gitterzaun; Gitterzäune; Holzwall; Knick; Konklusion; Mauer; Schliessen; Schluß; Schlußbetrachtung; Schlußfolgerung; Sperre; Sperrung; Umgitterung; Umzäunung; Vergitterung; Versperrung; Wallhecke; Wand; Zaun; vergitterung
conclusion	Ende; Entknotung; Lösung	Endergebnis; Ergebnis; Feststellung; Folgerung; Gesamtergebnis; Gesamtzahl; Konklusion; Resultat; Schluß; Schlußbetrachtung; Schlußfolgerung
dénouement	Ende; Entknotung; Lösung
effet	Ende; Endergebnis; Ergebnis; Resultat	Ausschlag; Auswirkung; Beeinflussung; Effekt; Einfluß; Einflüsse; Einwirkung; Erfolg; Folge; Folgerung; Konsequenz; Macht; Resultat; Wirkung
extrémité	Ablauf; Ende	Extremität; Grenze; Limit; Äußerste
fin	Ablauf; Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende; Entknotung; Lösung; Schluß	Ablauf; Aufhören; Ausklang; Auslauf; Ausscheiden; Beschluß; Endkampf; Endlauf; Endpunkt; Ergebnis; Feststellung; Finish; Folgerung; Konklusion; Schluß; Schlußbetrachtung; Schlußfolgerung; Schlußstück; Schlußteil; Ziel; Ziellinie
fin d'année	Ablauf; Ende
issue	Ende; Endergebnis; Entknotung; Ergebnis; Lösung; Resultat	Ausbruchsmöglichkeit; Ausgang; Ausweg; ausweg
ligne	Abnehmen; Ende; Falte; Gerade; Gesichtsfalte; Kräuselung; Leine; Leitung; Schnur; Zeile	Angelschnur; Datensatz; Fassade; Fischleine; Front; Kette; Leine; Leitung; Linie; Reihe; Schlange; Schreiblinie; Serie; Strich; Vorderseite; Zeile; vordere Ende
pli	Abnehmen; Ende; Falte; Gerade; Gesichtsfalte; Kräuselung; Leine; Leitung; Schnur; Zeile	Eselsohr; Falte; Runzel; Sattel; Wurf
ride	Abnehmen; Ende; Falte; Gerade; Gesichtsfalte; Kräuselung; Leine; Leitung; Schnur; Zeile	Falte; Falz; Furche; Hautfalte; Kannelüre; Kräuselung; Rille; Rinne; Runzel; Runzeln
résultat	Ende; Endergebnis; Entknotung; Ergebnis; Lösung; Resultat	Antwort; Auflösung; Ausschlag; Auswirkung; Befund; Beobachtung; Effekt; Endergebnis; Erfahrung; Ergebnis; Erkenntnis; Errungenschaft; Folge; Folgerung; Gesamtergebnis; Gesamtzahl; Konklusion; Konsequenz; Lösung; Resultat; Schluß; Schnitt; Tätigkeit; Wertpapier; Wirkung
sillon	Abnehmen; Ende; Falte; Gerade; Gesichtsfalte; Kräuselung; Leine; Leitung; Schnur; Zeile	Einschnitt; Falz; Furche; Kannelüre; Linie; Nut; Rille; Rinne; Schlitz; Strichelchen; Strichlein; kleine Linie
terminaison		Aufhören; Ausscheiden
trait	Abnehmen; Ende; Falte; Gerade; Gesichtsfalte; Kräuselung; Leine; Leitung; Schnur; Zeile	Anschnauzer; Anziehen; Besonderheit; Charakterbeschreibung; Charaktereigenschaft; Charakterisierung; Charakteristik; Charakterschilderung; Charakterskizze; Charakterzug; Eigenart; Eigenschaft; Einschläge; Einschnitt; Federstrich; Flanke; Geschimpfe; Gesichtszug; Kennzeichen; Kennzeichnung; Kratzer; Linie; Pinselstrich; Ruck; Schluck; Schnörkel; Spur; Strich; Strichelchen; Strichlein; Zug; Zug von eine Zigarette; erste Zug; kleine Linie
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ligne		Zeile
terminaison	Ende
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fin		abgefeimt; anmutig; aufgeweckt; ausgekocht; ausgeschlafen; behende; beleidigend; berechnend; bissig; clever; delikat; dreist; durchtrieben; dünn; edel; elegant; entzückend; falsch; fein; feiner Geschmack; feinfühlig; flink; flott; galant; geistreich; gemütlich; gerissen; gescheit; geschickt; geschmeidig; gewandt; gewichst; gewiegt; geübt; glatt; grazil; graziös; helle; hinterhältig; hinterlistig; hold; hübsch; klug; kränkend; leichtgebaut; lieblich; link; listig; pfiffig; raffiniert; rank; reizend; scharf; scharfsinnig; schick; schlagfertig; schlank; schlau; schmerzend; schmerzhaft; schmerzlich; schmächtig; schneidig; scmächtig; spitzfindig; spitzig; subtil; verschlagen; verschmitzt; zart; zerbrechlich; zierlich; zierlich gebaut

Synoniemen voor "Ende":

Abschluss; Ergebnis; Finitum; Schluss; Ziel; Zweck
Finale
Aus; Basta; Genug damit; Punktum

Wiktionary: Ende

Ende

noun

umgangssprachlich ein Stück, ein Teil
- Ende → bout
Abschluss bzw. Abgrenzung eines Gegenstandes
- Ende → bout; extrémité; fin
ein Stück Seil in der Seemannssprache
- Ende → bout
verhüllend für den Tod
- Ende → fin
Abschluss einer Geschichte z. B. eines Buches oder Filmes
- Ende → fin
Abschluss eines zeitlichen Vorganges
- Ende → fin

Ende

noun

partie extrême d’une chose.
- bout → Ende; Kulm; Spitze; Stift; Zacke; Zinke; Zipfel
limite d’un pays, d’un territoire.
- confins → Grenze; Ende
terminaison ou arrêt d’une chose.
- fin → Ende

verb

Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer.
- cesser → aufhören; beenden; einstellen; aufgeben; Ende

Pour en finir, en dernier résultat, en dernier lieu.
- finalement → schließlich; Ende

Cross Translation:

From	To	Via
• Ende	→ fond	↔ back — that which is farthest away from the front
• Ende	→ fin	↔ back — the part of something that goes last
• Ende	→ conclusion; fin	↔ conclusion — end, final part
• Ende	→ extrémité; bout; fin	↔ end — extreme part
• Ende	→ fin	↔ ending — termination or conclusion
• Ende	→ fin	↔ finish — end
• Ende	→ andouiller	↔ tine — on antler

Ende vorm van enden:

enden werkwoord (ende, endest, endet, endete, endetet, geendet)

enden (beenden; aufhören; halten; schließen; beschließen; abbrechen; vollenden; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; fertigkriegen)
finir; arrêter; terminer; cesser; mettre fin à; conclure; se terminer; suspendre; achever; en finir; résilier; mettre au point; couper; parvenir à enlever; casser; stopper; parachever; interrompre; prendre fin; tenir levé; limiter; délimiter; s'achever
- finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, finissent, finissais, finissait, finissions, finissiez, finissaient, finîmes, finîtes, finirent, finirai, finiras, finira, finirons, finirez, finiront)
- arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, arrêtent, arrêtais, arrêtait, arrêtions, arrêtiez, arrêtaient, arrêtai, arrêtas, arrêta, arrêtâmes, arrêtâtes, arrêtèrent, arrêterai, arrêteras, arrêtera, arrêterons, arrêterez, arrêteront)
- terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, terminent, terminais, terminait, terminions, terminiez, terminaient, terminai, terminas, termina, terminâmes, terminâtes, terminèrent, terminerai, termineras, terminera, terminerons, terminerez, termineront)
- cesser werkwoord (cesse, cesses, cessons, cessez, cessent, cessais, cessait, cessions, cessiez, cessaient, cessai, cessas, cessa, cessâmes, cessâtes, cessèrent, cesserai, cesseras, cessera, cesserons, cesserez, cesseront)
- mettre fin à werkwoord
- conclure werkwoord (conclus, conclut, concluons, concluez, concluent, concluais, concluait, concluions, concluiez, concluaient, conclûmes, conclûtes, conclurent, conclurai, concluras, conclura, conclurons, conclurez, concluront)
- se terminer werkwoord
- suspendre werkwoord (suspends, suspend, suspendons, suspendez, suspendent, suspendais, suspendait, suspendions, suspendiez, suspendaient, suspendis, suspendit, suspendîmes, suspendîtes, suspendirent, suspendrai, suspendras, suspendra, suspendrons, suspendrez, suspendront)
- achever werkwoord (achève, achèves, achevons, achevez, achèvent, achevais, achevait, achevions, acheviez, achevaient, achevai, achevas, acheva, achevâmes, achevâtes, achevèrent, achèverai, achèveras, achèvera, achèverons, achèverez, achèveront)
- en finir werkwoord
- résilier werkwoord (résilie, résilies, résilions, résiliez, résilient, résiliais, résiliait, résiliions, résiliiez, résiliaient, résiliai, résilias, résilia, résiliâmes, résiliâtes, résilièrent, résilierai, résilieras, résiliera, résilierons, résilierez, résilieront)
- mettre au point werkwoord
- couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, coupent, coupais, coupait, coupions, coupiez, coupaient, coupai, coupas, coupa, coupâmes, coupâtes, coupèrent, couperai, couperas, coupera, couperons, couperez, couperont)
- parvenir à enlever werkwoord
- casser werkwoord (casse, casses, cassons, cassez, cassent, cassais, cassait, cassions, cassiez, cassaient, cassai, cassas, cassa, cassâmes, cassâtes, cassèrent, casserai, casseras, cassera, casserons, casserez, casseront)
- stopper werkwoord (stoppe, stoppes, stoppons, stoppez, stoppent, stoppais, stoppait, stoppions, stoppiez, stoppaient, stoppai, stoppas, stoppa, stoppâmes, stoppâtes, stoppèrent, stopperai, stopperas, stoppera, stopperons, stopperez, stopperont)
- parachever werkwoord (parachève, parachèves, parachevons, parachevez, parachèvent, parachevais, parachevait, parachevions, paracheviez, parachevaient, parachevai, parachevas, paracheva, parachevâmes, parachevâtes, parachevèrent, parachèverai, parachèveras, parachèvera, parachèverons, parachèverez, parachèveront)
- interrompre werkwoord (interromps, interrompt, interrompons, interrompez, interrompent, interrompais, interrompait, interrompions, interrompiez, interrompaient, interrompis, interrompit, interrompîmes, interrompîtes, interrompirent, interromprai, interrompras, interrompra, interromprons, interromprez, interrompront)
- prendre fin werkwoord
- tenir levé werkwoord
- limiter werkwoord (limite, limites, limitons, limitez, limitent, limitais, limitait, limitions, limitiez, limitaient, limitai, limitas, limita, limitâmes, limitâtes, limitèrent, limiterai, limiteras, limitera, limiterons, limiterez, limiteront)
- délimiter werkwoord (délimite, délimites, délimitons, délimitez, délimitent, délimitais, délimitait, délimitions, délimitiez, délimitaient, délimitai, délimitas, délimita, délimitâmes, délimitâtes, délimitèrent, délimiterai, délimiteras, délimitera, délimiterons, délimiterez, délimiteront)
- s'achever werkwoord
enden (aufhören; beenden)
arriver; achever; franchir la ligne d'arrivée
- arriver werkwoord (arrive, arrives, arrivons, arrivez, arrivent, arrivais, arrivait, arrivions, arriviez, arrivaient, arrivai, arrivas, arriva, arrivâmes, arrivâtes, arrivèrent, arriverai, arriveras, arrivera, arriverons, arriverez, arriveront)
- achever werkwoord (achève, achèves, achevons, achevez, achèvent, achevais, achevait, achevions, acheviez, achevaient, achevai, achevas, acheva, achevâmes, achevâtes, achevèrent, achèverai, achèveras, achèvera, achèverons, achèverez, achèveront)
- franchir la ligne d'arrivée werkwoord
enden (hingelangen; hinkommen)
atterrir; atteindre; se retrouver; aboutir à; aborder; tomber dans; arriver à
- atterrir werkwoord (atterris, atterrit, atterrissons, atterrissez, atterrissent, atterrissais, atterrissait, atterrissions, atterrissiez, atterrissaient, atterrîmes, atterrîtes, atterrirent, atterrirai, atterriras, atterrira, atterrirons, atterrirez, atterriront)
- atteindre werkwoord (atteins, atteint, atteignons, atteignez, atteignent, atteignais, atteignait, atteignions, atteigniez, atteignaient, atteignis, atteignit, atteignîmes, atteignîtes, atteignirent, atteindrai, atteindras, atteindra, atteindrons, atteindrez, atteindront)
- se retrouver werkwoord
- aboutir à werkwoord
- aborder werkwoord (aborde, abordes, abordons, abordez, abordent, abordais, abordait, abordions, abordiez, abordaient, abordai, abordas, aborda, abordâmes, abordâtes, abordèrent, aborderai, aborderas, abordera, aborderons, aborderez, aborderont)
- tomber dans werkwoord
- arriver à werkwoord
enden (zu Ende laufen; ablaufen)
finir; se terminer; prendre fin; tirer à sa fin
- finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, finissent, finissais, finissait, finissions, finissiez, finissaient, finîmes, finîtes, finirent, finirai, finiras, finira, finirons, finirez, finiront)
- se terminer werkwoord
- prendre fin werkwoord
- tirer à sa fin werkwoord
enden (zu Ende gehen)
venir à bout de; terminer; tirer à sa fin; s'achever; s'épuiser; venir à expiration
- venir à bout de werkwoord
- terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, terminent, terminais, terminait, terminions, terminiez, terminaient, terminai, terminas, termina, terminâmes, terminâtes, terminèrent, terminerai, termineras, terminera, terminerons, terminerez, termineront)
- tirer à sa fin werkwoord
- s'achever werkwoord
- s'épuiser werkwoord
- venir à expiration werkwoord
enden (beschließen; entscheiden; vereinbaren; bestimmen; schließen; halten; beenden; abmachen; aufhören; festlegen; festsetzen; anhalten)
décider; conclure; finir; arrêter; terminer; mettre fin à; stopper; prendre fin
- décider werkwoord (décide, décides, décidons, décidez, décident, décidais, décidait, décidions, décidiez, décidaient, décidai, décidas, décida, décidâmes, décidâtes, décidèrent, déciderai, décideras, décidera, déciderons, déciderez, décideront)
- conclure werkwoord (conclus, conclut, concluons, concluez, concluent, concluais, concluait, concluions, concluiez, concluaient, conclûmes, conclûtes, conclurent, conclurai, concluras, conclura, conclurons, conclurez, concluront)
- finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, finissent, finissais, finissait, finissions, finissiez, finissaient, finîmes, finîtes, finirent, finirai, finiras, finira, finirons, finirez, finiront)
- arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, arrêtent, arrêtais, arrêtait, arrêtions, arrêtiez, arrêtaient, arrêtai, arrêtas, arrêta, arrêtâmes, arrêtâtes, arrêtèrent, arrêterai, arrêteras, arrêtera, arrêterons, arrêterez, arrêteront)
- terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, terminent, terminais, terminait, terminions, terminiez, terminaient, terminai, terminas, termina, terminâmes, terminâtes, terminèrent, terminerai, termineras, terminera, terminerons, terminerez, termineront)
- mettre fin à werkwoord
- stopper werkwoord (stoppe, stoppes, stoppons, stoppez, stoppent, stoppais, stoppait, stoppions, stoppiez, stoppaient, stoppai, stoppas, stoppa, stoppâmes, stoppâtes, stoppèrent, stopperai, stopperas, stoppera, stopperons, stopperez, stopperont)
- prendre fin werkwoord
enden (münden; kulminieren)
aboutir à; avoir pour conséquence
- aboutir à werkwoord
- avoir pour conséquence werkwoord

Conjugations for enden:

Präsens

ende
endest
endet
enden
endet
enden

Imperfekt

endete
endetest
endete
endeten
endetet
endeten

Perfekt

bin geendet
bist geendet
ist geendet
sind geendet
seid geendet
sind geendet

1. Konjunktiv [1]

ende
endest
ende
enden
endet
enden

2. Konjunktiv

endete
endetest
endete
endeten
endetet
endeten

Futur 1

werde enden
wirst enden
wird enden
werden enden
werdet enden
werden enden

1. Konjunktiv [2]

würde enden
würdest enden
würde enden
würden enden
würdet enden
würden enden

Diverses

end!
endet!
enden Sie!
geendet
endend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor enden:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
arriver		Stattfinden
arrêter		Verschweigen; stil halten
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aborder	enden; hingelangen; hinkommen	Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen; ablaufen; anbinden; anketten; anlegen; annähern; anreden; anrufen; anschneiden; ansprechen; aufs Tapet bringen; aufwerfen; befestigen; begegnen; einen Vorschlag machen; einhaken; entern; entgegengehen; entgegenkommen; festbinden; festmachen; heften; herankommen; rufen; sagen; verankern; vergehen; verstreichen; vorbei gehen; zur Sprache bringen; zurufen
aboutir à	enden; hingelangen; hinkommen; kulminieren; münden	ablaufen; ansteuern; auf etwas hinauslaufen; ausarten; auslaufen; auswirken; erfolgen; erstehen; fließen; folgen; folgern; führen; geraten; gipfeln; hervorgehen; hingeraten; kommen; kulminieren; münden; resultieren; sichergeben; vergehen; verstreichen; vorbei gehen; zur Folge haben
achever	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	abmachen; abrechnen; abschreiben; abtreten; aufbessern; ausbauen; ausbessern; austragen; austrinken; beenden; berichtigen; ergänzen; erledigen; fertig bringen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; in Ordnung bringen; klären; komplettieren; leer trinken; leeren; perfektionieren; tilgen; vervollkommnen; vervollständigen; vollbringen; vollenden; zahlen; zu Ende schreiben; zu Ende spielen; zuendespielen
arriver	aufhören; beenden; enden	ablaufen; angelangen; ankommen; ankündigen; annoncieren; ansagen; arrivieren; aufsteigen; bewirken; bezwingen; durchsetzen; ein Gefühl kriegen; einlaufen; eintreffen; erscheinen; fertigbringen; geraten; geschehen; heraneilen; herüberwehen; hingeraten; hinkommen; hinkriegen; hinüberwehen; kommen; kundgeben; melden; passieren; schaffen; schnell kommen; sich ereignen; steigen; unterwerfen; vergehen; verstreichen; vollbringen; vollführen; vorbei gehen; vorbeiziehen; zähmen
arriver à	enden; hingelangen; hinkommen	ablaufen; bewirken; bewältigen; dazukommen; durchsetzen; fertigbringen; hinkriegen; langen nach; reichen bis; schaffen; vergehen; verstreichen; vollbringen; vollführen; vorbei gehen; zustande bringen
arrêter	abbrechen; abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren; vollenden	Blut stillen; Gespräch beenden; abhalten; ablassen; absetzen; abstellen; anhalten; aufhalten; aufhören; auflegen; ausmachen; ausschalten; ausscheiden; beenden; behindern; bremsen; einsperren; entgegenarbeiten; entgegenwirken; erfassen; ergreifen; etwas aufgeben; fassen; fesseln; festnehmen; greifen; hemmen; herunterfahren; hindern; hinhalten; hintertreiben; konterkarieren; stehenbleiben; stillen; stillsetzen; stillstehen; stocken; stoppen; verhaften; verspäten; verzichten; verzögern; zum Stillstand bringen; zum Stillstand kommen; zurückhalten; zurücktreten
atteindre	enden; hingelangen; hinkommen	Gehe zu; ablaufen; angehen; angelangen; ankommen; anrühren; antun; arrivieren; auslaufen; auswirken; bekommen; bereichen; berühren; besiegen; betreffen; bewegen; davontragen; durchdringen; einlaufen; eintreffen; erfolgen; erhalten; erkämpfen; erregen; erreichen; erstehen; erzielen; fließen; folgen; folgern; führen; gehen um; gewinnen; gipfeln; hervorgehen; hinkommen; holen; kulminieren; langen nach; münden; reichen bis; rühren; schlagen; sichergeben; siegen; treffen; triumphieren; vergehen; verstreichen; vorbei gehen; zur Folge haben; überwinden
atterrir	enden; hingelangen; hinkommen	ablaufen; absteigen; einfliegen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; landen; niedersteigen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen
avoir pour conséquence	enden; kulminieren; münden	resultieren; zur Folge haben
casser	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	abbrechen; abknacken; aufbrechen; beeinträchtigen; bersten; beschädigen; brechen; einschlagen; entweihen; entzwei gehen; entzweigehen; entzweireißen; ganz kaputt und auseinander holen; in Stücke brechen; kaputtmachen; kaputtschlagen; knacken; knicken; platzen; verderben; verpesten; verschrotten; verseuchen; zerbrechen; zerfallen; zerschlagen; zerschmeissen; zerschmettern; zerspringen; zertrümmern
cesser	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	anhalten; aufhalten; aufhören; ausscheiden; bremsen; etwas aufgeben; hemmen; hinhalten; stocken; stoppen; verspäten; verzichten; verzögern; zurücktreten
conclure	abbrechen; abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren; vollenden	ableiten; abmachen; abschließen; beenden; entnehmen; erledigen; fertig bringen; folgern; komplettieren; konkludieren; schließen; schlußfolgern; vervollständigen
couper	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	Trumpf spielen; abbrechen; abhauen; abhouwen; abkoppeln; abkürzen; abreißen; abschneiden; absetzen; abstellen; abtrumpfen; aufschneiden; ausdünnen; ausmachen; ausschalten; ausschneiden; bersten; beschneiden; durchhauen; durchschneiden; einschneiden; entkoppeln; entwalden; ganz kaputt und auseinander holen; hacken; in Stücke hacken; kappen; kleinmachen; knipsen; kürzen; loskoppeln; losreißen; losschneiden; nach Maß schneiden; scheiden; schlagen; schneiden; schnitzen; spalten; spleißen; splissen; strecken; streichen; stutzen; teilen; trennen; verdünnen; verlängern; wegreißen; wegschneiden; zerlegen; zerreißen; zuschneiden; übertrumpfen
décider	abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren
délimiter	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschreiben; beschränken; bestimmen; definieren; eindeichen; eindämmen; einschränken; einsäumen; festlegen; festsetzen; limitieren; näher beschreiben; näher umschreiben; umzäunen
en finir	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	abmachen; erledigen; fertig bringen
finir	abbrechen; ablaufen; abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren; vollenden; zu Ende laufen	ablaufen; abmachen; aufbessern; aufessen; aufzehren; ausbauen; ausbekommen; ausbessern; ausheben; auskriegen; ausleeren; ausräumen; ausspielen; austragen; austrinken; beenden; benutzen; berichtigen; die Freundschaft beenden; entleeren; ergehen; ergänzen; erledigen; essen; fertig bringen; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; herausnehmen; in Ordnung bringen; in die Brüche gehen; klären; komplettieren; konsumieren; leer trinken; leeren; perfektionieren; speisen; verbrauchen; vergehen; verspeisen; verstreichen; vervollkommnen; vervollständigen; verzehren; vollbringen; vollenden; vorbei gehen; zu Ende spielen; zuendespielen
franchir la ligne d'arrivée	aufhören; beenden; enden
interrompre	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	abbrechen; abreißen; anbrechen; anhalten; aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; aufmachen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; beeinträchtigen; beenden; brechen; entbinden; entfesseln; entknoten; entkoppeln; enträtseln; entwirren; freilassen; hindern; ins Wort fallen; lösen; scheiden; stören; trennen; unterbrechen; verstimmen; zerbrechen; zerlegen; zerreißen
limiter	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	abgrenzen; absperren; abzäunen; begrenzen; beschneiden; beschränken; eindämmen; einschränken; einsäumen; limitieren; umzäunen
mettre au point	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	abmachen; abstimmen; anpassen; anprobieren; ausbessern; deichseln; einstellen; erledigen; erneuern; fertig bringen; fixen; flicken; gleichrichten; gleichschalten; gutmachen; hinkriegen; innovieren; montieren; reparieren; restaurieren; scharf stellen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
mettre fin à	abbrechen; abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren; vollenden	abmachen; erledigen; fertig bringen
parachever	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	abmachen; aufrücken; befördert werden; erledigen; fertig bringen; frisieren; retuschieren
parvenir à enlever	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden
prendre fin	abbrechen; ablaufen; abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren; vollenden; zu Ende laufen	ablaufen; abmachen; die Freundschaft beenden; erledigen; fertig bringen; in die Brüche gehen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen
résilier	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	abbestellen; ablehnen; absagen; abschlagen; annulieren; aufheben; auflösen; ausschlagen; einstellen; rückgängig machen; stornieren; streichen; zurückweisen
s'achever	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden; zu Ende gehen	ablaufen; abmachen; erledigen; fertig bringen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen
s'épuiser	enden; zu Ende gehen	sich erschöpfen; sichselbst abmatten; sichselbst ermüden; zu Ende gehen
se retrouver	enden; hingelangen; hinkommen	ablaufen; an Land gehen; anlegen; geraten; herabsteigen; hingeraten; hinkommen; hinunterkommen; kommen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen; zurechtkommen
se terminer	abbrechen; ablaufen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden; zu Ende laufen	ablaufen; abmachen; ergehen; erledigen; fertig bringen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen
stopper	abbrechen; abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen; vereinbaren; vollenden	Einhalt gebieten; abhalten; ablaufen; absetzen; abstellen; abstoppen; anhalten; aufhalten; aufhören; beenden; behindern; bremsen; einstellen; entgegenarbeiten; entgegenwirken; hindern; hintertreiben; konterkarieren; sstoppen; stagnieren; stillsetzen; stoppen; stutzen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen; zum Stillstand bringen; zurückhalten
suspendre	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	abbestellen; absagen; anhalten; annulieren; aufbinden; aufheben; aufhängen; aufknöpfen; aufknüpfen; einstellen; hängen; rückgängig machen; stilllegen; stornieren; streichen; suspendieren; zeitweilig aufheben; zeitweilig sperren
tenir levé	abbrechen; aufhören; beenden; beschließen; enden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; halten; schließen; vollenden	hinhalten; hochhalten; streiken
terminer	abbrechen; abmachen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; halten; schließen

Synoniemen voor "enden":

anhalten; aufhören; beilegen; einstellen; nicht fortsetzen; streichen
ablaufen; auslaufen; verfallen

Wiktionary: enden

enden

verb

achever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser.
- finir → enden; beenden; endigen; beschließen; beendigen; erledigen
borner, limiter.
- terminer → ein Ende machen; beenden; Einhalt gebieten; einstellen; beschließen; enden; endigen; beendigen; erledigen

Cross Translation:

From	To	Via
• enden	→ finir; terminer	↔ end — ergative, intransive: be finished, be terminated
• enden	→ se terminer; finir	↔ finish — to come to an end
• enden	→ terminer; achever; finir	↔ eindigen — iets tot een besluit voeren

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Ende

Frans

Uitgebreide vertaling voor Ende (Frans) in het Duits

en deçà:

Synoniemen voor "en deçà":

sous; dessous; en dessous

Computer vertaling door derden:

Remove Ads

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Ende

Uitgebreide vertaling voor Ende (Duits) in het Frans

Ende:

Ende [das ~] zelfstandig naamwoord

Ende (Beendung; Abschluß; Beendigung)

Ende (Entknotung; Lösung)

Ende (Resultat; Ergebnis; Endergebnis)

Ende (Ablauf)

Ende (Schluß)

Ende (Gesichtsfalte; Falte; Leitung; Schnur; Abnehmen; Kräuselung; Zeile; Gerade; Leine)

Ende

Ende

Vertaal Matrix voor Ende:

Synoniemen voor "Ende":

Wiktionary: Ende

Ende vorm van enden:

enden werkwoord (ende, endest, endet, endete, endetet, geendet)

enden (beenden; aufhören; halten; schließen; beschließen; abbrechen; vollenden; fertigbringen; fertigmachen; fertigstellen; fertigkriegen)

enden (aufhören; beenden)

enden (hingelangen; hinkommen)

enden (zu Ende laufen; ablaufen)

enden (zu Ende gehen)

enden (beschließen; entscheiden; vereinbaren; bestimmen; schließen; halten; beenden; abmachen; aufhören; festlegen; festsetzen; anhalten)

enden (münden; kulminieren)

Conjugations for enden:

Präsens

Imperfekt

Perfekt

1. Konjunktiv [1]

2. Konjunktiv

Futur 1

1. Konjunktiv [2]

Diverses

Vertaal Matrix voor enden:

Synoniemen voor "enden":

Wiktionary: enden

Verwante vertalingen van Ende

Uitgebreide vertaling voor Ende (Frans) in het Duits

en deçà:

Synoniemen voor "en deçà":