Duits

Uitgebreide vertaling voor vermasseln (Duits) in het Frans

vermasseln:

vermasseln werkwoord (vermassele, vermasselst, vermasselt, vermasselte, vermasseltet, vermasselt)

  1. vermasseln (vergällen; verderben; verpfuschen; verhunzen; vermurksen)
    gâcher; corrompre; empoisonner; gâter; empester
    • gâcher werkwoord (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
    • corrompre werkwoord (corromps, corromp, corrompons, corrompez, )
    • empoisonner werkwoord (empoisonne, empoisonnes, empoisonnons, empoisonnez, )
    • gâter werkwoord (gâte, gâtes, gâtons, gâtez, )
    • empester werkwoord (empeste, empestes, empestons, empestez, )
  2. vermasseln (vertun; verschwenden; verderben; )
    gaspiller; gâcher; dissiper; dépenser follement
    • gaspiller werkwoord (gaspille, gaspilles, gaspillons, gaspillez, )
    • gâcher werkwoord (gâche, gâches, gâchons, gâchez, )
    • dissiper werkwoord (dissipe, dissipes, dissipons, dissipez, )

Conjugations for vermasseln:

Präsens
  1. vermassele
  2. vermasselst
  3. vermasselt
  4. vermasselen
  5. vermasselt
  6. vermasselen
Imperfekt
  1. vermasselte
  2. vermasseltest
  3. vermasselte
  4. vermasselten
  5. vermasseltet
  6. vermasselten
Perfekt
  1. habe vermasselt
  2. hast vermasselt
  3. hat vermasselt
  4. haben vermasselt
  5. habt vermasselt
  6. haben vermasselt
1. Konjunktiv [1]
  1. vermassele
  2. vermasselest
  3. vermassele
  4. vermasselen
  5. vermasselet
  6. vermasselen
2. Konjunktiv
  1. vermasselte
  2. vermasseltest
  3. vermasselte
  4. vermasselten
  5. vermasseltet
  6. vermasselten
Futur 1
  1. werde vermasseln
  2. wirst vermasseln
  3. wird vermasseln
  4. werden vermasseln
  5. werdet vermasseln
  6. werden vermasseln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde vermasseln
  2. würdest vermasseln
  3. würde vermasseln
  4. würden vermasseln
  5. würdet vermasseln
  6. würden vermasseln
Diverses
  1. vermassel!
  2. vermasselt!
  3. vermasselen Sie!
  4. vermasselt
  5. vermasselnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor vermasseln:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
corrompre verderben; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpfuschen abfaulen; bestechen; entarten; entstellen; faulen; korrumpieren; verderben; verfaulen; verpesten; verseuchen; wegfaulen
dissiper verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschwenden; vertun auseinanderstieben; auseinandertreiben; bummeln; sich verbreiten; vergeuden; versprengen; vertrödeln; vertun; zersteuen
dépenser follement verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschwenden; vertun beleihen; seineErsparnisseverprassen; vergeuden; verhunzen; verpfänden; verprassen; verschwenden; versetzen; vertun; wegschmeißen
empester verderben; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpfuschen riechen; stinken
empoisonner verderben; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpfuschen anstecken; etwas beschädigen; infizieren; vergiften; vergällen; verleiden; verseuchen
gaspiller verderben; vergeuden; vergießen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschwenden; vertun beleihen; bummeln; seineErsparnisseverprassen; verderben; vergeuden; verhunzen; verpesten; verpfänden; verprassen; verschwenden; versetzen; verseuchen; vertrödeln; vertun; wegschmeißen
gâcher verderben; vergeuden; vergießen; vergällen; verhunzen; verkrümeln; vermasseln; vermurksen; verpfuschen; verschwenden; vertun abfaulen; ausfaulen; entarten; entstellen; faulen; fummeln; gerinnen; herumpfuschen; korrumpieren; pfuschen; sauer werden; stümpern; verderben; verfaulen; vergeuden; verhunzen; verkommen lassen; verlottern; verpesten; verpfuschen; verprassen; verschwenden; verseuchen; vertun; verwahrlosen lassen; wegfaulen; wegschmeißen
gâter verderben; vergällen; verhunzen; vermasseln; vermurksen; verpfuschen abfaulen; faulen; verderben; verfaulen; vergiften; vergällen; verleiden; verpesten; verpfuschen; verseuchen; versorgen; verwöhnen; wegfaulen

Synoniemen voor "vermasseln":


Wiktionary: vermasseln

vermasseln
verb
  1. (transitiv); salopp: etwas, was einen anderen betrifft, absichtlich oder absichtslos zum Scheitern bringen
  2. (transitiv); salopp: etwas (zumeist eine Prüfung, Test oder Ähnliches) mangelhaft, minderwertig machen
vermasseln
verb
  1. transitif|fr construire en torchis.

Computer vertaling door derden: