Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Strecke

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Strecke

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Strecke:
  2. strecken:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Strecke (Duits) in het Frans

Strecke:

Strecke [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Strecke (Teilstrecke)
    l'itinéraire; le trajet; le parcours; la tournée; la route; la voie; la manche; la portion de route; le tour; la ronde
    • itinéraire [le ~] zelfstandig naamwoord
    • trajet [le ~] zelfstandig naamwoord
    • parcours [le ~] zelfstandig naamwoord
    • tournée [la ~] zelfstandig naamwoord
    • route [la ~] zelfstandig naamwoord
    • voie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • manche [la ~] zelfstandig naamwoord
    • portion de route [la ~] zelfstandig naamwoord
    • tour [le ~] zelfstandig naamwoord
    • ronde [la ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Strecke (Piste)
    le parcours; le circuit; la piste; la patinoire
    • parcours [le ~] zelfstandig naamwoord
    • circuit [le ~] zelfstandig naamwoord
    • piste [la ~] zelfstandig naamwoord
    • patinoire [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Strecke (Straße; Weg; Bahn; Chaussee)
    la rue; la chaussée; la route pavée; la voie; la route; l'itinéraire; la piste; le trajet; le parcours
    • rue [la ~] zelfstandig naamwoord
    • chaussée [la ~] zelfstandig naamwoord
    • route pavée [la ~] zelfstandig naamwoord
    • voie [la ~] zelfstandig naamwoord
    • route [la ~] zelfstandig naamwoord
    • itinéraire [le ~] zelfstandig naamwoord
    • piste [la ~] zelfstandig naamwoord
    • trajet [le ~] zelfstandig naamwoord
    • parcours [le ~] zelfstandig naamwoord
  4. die Strecke (Parcours)
    l'étape de parcours

Vertaal Matrix voor Strecke:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chaussée Bahn; Chaussee; Straße; Strecke; Weg Fahrbahn; Fahrspur; Fahrstrecke; Fahrstreifen; Straße; Straßenabschnitt
circuit Piste; Strecke Ausflug; Exkursion; Fahrt; Gastspielreise; Kreislauf; Lehrausflug; Reise; Rennbahn; Route; Rundfahrt; Rundläufe; Rundreise; Rundstrecke; Schulausflug; Spazierfahrt; Spritzfahrt; Stadionring; Stromkreis; Studienreise; Tagesausflug; Tagestour; Tour; Zyklus; lästige Arbeit
itinéraire Bahn; Chaussee; Straße; Strecke; Teilstrecke; Weg Karriere; Reisebericht; Reisebeschreibung; Reiseplan; Reiseroute; Route; Routebeschreibung
manche Strecke; Teilstrecke Griff; Handgriff; Henkel; Muff; Ohr; Partie; Satz; Tassenohr; Ärmel
parcours Bahn; Chaussee; Piste; Straße; Strecke; Teilstrecke; Weg Karriere
patinoire Piste; Strecke Eisbahn; Rollschuhbahn; Schlittschuhbahn
piste Bahn; Chaussee; Piste; Straße; Strecke; Weg Audiotitel; Fahrbahn; Fahrspur; Fahrstrecke; Fahrstreifen; Feldweg; Piste; Radrennbahn; Rennbahn; Rundstrecke; Stadionring; Straße; Straßenabschnitt; Titel
portion de route Strecke; Teilstrecke Straßenabschnitt
ronde Strecke; Teilstrecke Ausguck; Erfahrung; Erkundungsgang; Erkundungsgänge; Gastspielreise; Kettenring; Kreis; Krähennest; Reigen; Reigentanz; Ring; Runde; Rundgang; Rundtanz; Tour; Tournee; Verkehr; Zirkel; Zyklus; seine Runde machen
route Bahn; Chaussee; Straße; Strecke; Teilstrecke; Weg Ausfahrt; Ausrichtung; Betriebsführung; Direktion; Erfahrung; Fahrt; Feldweg; Fransenborte; Gastspielreise; Geländefahrt; Geschäftsführung; Gewohnheit; Karriere; Kurs; Leitung; Navigationsroute; Reise; Richtung; Route; Routine; Rundfahrt; Rundgänge; Rundläufe; Rundreise; Schule; Seite; Spazierfahrt; Verwaltung
route pavée Bahn; Chaussee; Straße; Strecke; Weg
rue Bahn; Chaussee; Straße; Strecke; Weg
tour Strecke; Teilstrecke Ausflug; Behendigkeit; Bummel; Drechselbank; Drehbank; Drehung; Dreistigkeit; Erfahrung; Erkundungsgang; Erkundungsgänge; Exkursion; Fahrt; Flausen; Fußwanderung; Gastspielreise; Gerissenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Hochhaus; Hochhäuser; Kapriole; Kettenring; Kniff; Kreis; Kunstgriff; Lehrausflug; List; Partie; Passage; Pfiffigkeit; Reise; Ring; Rotation; Route; Runde; Rundfahrt; Rundgang; Rundgänge; Rundläufe; Rundreise; Scherz; Schlauheit; Schloßturm; Schulausflug; Schäkerei; Seereise; Spazieren; Spazierfahrt; Spaziergang; Spaß; Spaßen; Spiel; Spielchen; Spitzfindigkeit; Spritzfahrt; Späßchen; Streich; Studienreise; Tagesausflug; Tagestour; Tour; Tournee; Trick; Turm; Ulk; Umdrehung; Umgang; Umwälzung; Verkehr; Witzigkeit; Wolkenkratzer; Zirkel; Zyklus; kleine Wanderung; lästige Arbeit; seine Runde machen; Überfahrt
tournée Strecke; Teilstrecke Ausflug; Exkursion; Fahrt; Gastspielreise; Lehrausflug; Reise; Route; Runde; Rundfahrt; Rundgang; Rundläufe; Rundreise; Schulausflug; Spazierfahrt; Spritzfahrt; Studienreise; Tagesausflug; Tagestour; Tour; Tournee; lästige Arbeit; seine Runde machen
trajet Bahn; Chaussee; Straße; Strecke; Teilstrecke; Weg Karriere
voie Bahn; Chaussee; Straße; Strecke; Teilstrecke; Weg Arbeitsverhältnis; Dienststelle; Dienstverhältnis; Fahrbahn; Fahrspur; Fahrstrecke; Fahrstreifen; Feldweg; Karriere; Stellung; Straße; Straßenabschnitt; Verkehrsstreifen
étape de parcours Parcours; Strecke

Synoniemen voor "Strecke":


Wiktionary: Strecke

Strecke
noun
  1. voie, route pratiquer pour communiquer, pour aller d’un lieu à un autre.
  2. distance d’un lieu à un autre.
  3. Direction qu’on suit ou qu’on peut suivre, par terre, par mer (cap) ou par les airs, pour aller en quelque lieu.
  4. Morceau de droite (1)
Cross Translation:
FromToVia
• Strecke → parcours ↔ course — itinerary of a race

strecken:

strecken werkwoord (strecke, streckst, streckt, streckte, strecktet, gestreckt)

  1. strecken
    se dégourdir
  2. strecken
    étirer
    • étirer werkwoord (étire, étires, étirons, étirez, )
  3. strecken (beziehen; anspannen; spannen; dehnen; aufziehen)
    tendre; étendre
    • tendre werkwoord (tends, tend, tendons, tendez, )
    • étendre werkwoord (étends, étend, étendons, étendez, )
  4. strecken (verdünnen; verlängern)
    allonger; diluer; couper
    • allonger werkwoord (allonge, allonges, allongeons, allongez, )
    • diluer werkwoord (dilue, dilues, diluons, diluez, )
    • couper werkwoord (coupe, coupes, coupons, coupez, )
  5. strecken (sticheln; stecken; stechen; )
    piquer
    • piquer werkwoord (pique, piques, piquons, piquez, )
  6. strecken (recken; dehnen)
    s'étirer
  7. strecken (verklammern; spannen; dehnen; )
    cramponner; clayonner
    • cramponner werkwoord (cramponne, cramponnes, cramponnons, cramponnez, )
    • clayonner werkwoord
  8. strecken (aufwickeln; beheben; abhelfen; )
    remédier á; porter remède à

Conjugations for strecken:

Präsens
  1. strecke
  2. streckst
  3. streckt
  4. strecken
  5. streckt
  6. strecken
Imperfekt
  1. streckte
  2. strecktest
  3. streckte
  4. streckten
  5. strecktet
  6. streckten
Perfekt
  1. habe gestreckt
  2. hast gestreckt
  3. hat gestreckt
  4. haben gestreckt
  5. habt gestreckt
  6. haben gestreckt
1. Konjunktiv [1]
  1. strecke
  2. streckest
  3. strecke
  4. strecken
  5. strecket
  6. strecken
2. Konjunktiv
  1. streckte
  2. strecktest
  3. streckte
  4. streckten
  5. strecktet
  6. streckten
Futur 1
  1. werde strecken
  2. wirst strecken
  3. wird strecken
  4. werden strecken
  5. werdet strecken
  6. werden strecken
1. Konjunktiv [2]
  1. würde strecken
  2. würdest strecken
  3. würde strecken
  4. würden strecken
  5. würdet strecken
  6. würden strecken
Diverses
  1. streck!
  2. streckt!
  3. strecken Sie!
  5. gestreckt
  6. streckend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor strecken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
allonger strecken; verdünnen; verlängern ausdehnen; ausstrecken; dehnen; länger werden; recken; verlängern
clayonner anspannen; aufziehen; dehnen; fortziehen; krampen; spannen; strecken; verklammern
couper strecken; verdünnen; verlängern Trumpf spielen; abbrechen; abhauen; abhouwen; abkoppeln; abkürzen; abreißen; abschneiden; absetzen; abstellen; abtrumpfen; aufhören; aufschneiden; ausdünnen; ausmachen; ausschalten; ausschneiden; beenden; bersten; beschließen; beschneiden; durchhauen; durchschneiden; einschneiden; enden; entkoppeln; entwalden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; ganz kaputt und auseinander holen; hacken; halten; in Stücke hacken; kappen; kleinmachen; knipsen; kürzen; loskoppeln; losreißen; losschneiden; nach Maß schneiden; scheiden; schlagen; schließen; schneiden; schnitzen; spalten; spleißen; splissen; streichen; stutzen; teilen; trennen; vollenden; wegreißen; wegschneiden; zerlegen; zerreißen; zuschneiden; übertrumpfen
cramponner anspannen; aufziehen; dehnen; fortziehen; krampen; spannen; strecken; verklammern klammern
diluer strecken; verdünnen; verlängern
piquer einstechen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; strecken; verletzen abhandenmachen; abschmeicheln; abstauben; abstäuben; anbeißen; anfressen; anregen; anreizen; anspornen; auf die Nerven gehen; aufreizen; aufwinden; beißen; belästigen; einstecken; enteignen; entwenden; erbetteln; erfassen; ergreifen; erhitzen; erregen; ertappen; erwischen; fangen; fassen; genießen; grapschen; hinterziehen; irritieren; kitzeln; klauen; klemmen; knuddeln; kosen; krallen; prickeln; raspeln; rauben; reiben; reizen; schleckern; schlemmen; schmausen; schmeicheln; schnappen; spritzen; stehlen; stimulieren; stören; veruntreuen; wegkappern; wegnehmen; wegschnappen; zubeißen; ärgern
porter remède à abhelfen; abstellen; anmachen; aufrollen; aufwickeln; beheben; eindrehen; emporheben; heben; hochbinden; hochkrempeln; hochnehmen; lernen; staken; strecken
remédier á abhelfen; abstellen; anmachen; aufrollen; aufwickeln; beheben; eindrehen; emporheben; heben; hochbinden; hochkrempeln; hochnehmen; lernen; staken; strecken
s'étirer dehnen; recken; strecken ausdehnen; recken; verlängern
se dégourdir strecken
tendre anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken ausweiten; dehnen; hergeben; herumgeben; hinhalten; reichen; stramm machen; versteifen; überreichen
étendre anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken abschweifen; ankommen; aufhäufeln; aufhäufen; aufkommen; aufstocken; ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; aushängen; aushöhlen; auskommen; auslegen; ausreiben; ausschweifen; ausspielen; ausstreichen; ausstreuen; aussäen; ausweiten; bereitlegen; bereitstellen; dehnen; eingestehen; entfalten; ergehen; ergänzen; erhöhen; erweitern; expandieren; falten; hergeben; herumgeben; hinhalten; münden; offenfalten; recken; reichen; schlüpfen; schwellen; steigern; streuen; verbreiten; verbreitern; vergrößern; verlängern; vermehren; verteilen; vertiefen; zunehmen; zurechtlegen; überreichen
étirer strecken ausdehnen; ausweiten; dehnen; recken; verlängern
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tendre delikat; duldsam; dünn; edel; empfindlich; empfindsam; fein; feinfühlig; gnädig; grazil; gutherzig; heikel; herzlich; hilflos; innig; jovial; leichtgebaut; liebend; liebevoll; liebreich; mild; milde; nicht nachtragend; rank; rührselig; samtartig; sanft; sanftmütig; schlank; schmächtig; schwächlich; scmächtig; sentimental; tief; tolerant; versöhnlich; weich; weich anfühlend; weichherzig; zart; zerbrechlich; zierlich; zierlich gebaut; zärtlich

Synoniemen voor "strecken":


Wiktionary: strecken

strecken
Cross Translation:
FromToVia
• strecken → étendre ↔ stretch — lengthen by pulling

Verwante vertalingen van Strecke







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0829 seconde
Page rendered in 1.0 seconds