Duits

Uitgebreide vertaling voor Stahl (Duits) in het Frans

Stahl:

Stahl [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Stahl (Eisenlagern)
    l'acier; l'alliage ferreux; le fer
  2. der Stahl
    l'acier
    • acier [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Stahl:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acier Eisenlagern; Stahl Eisen
alliage ferreux Eisenlagern; Stahl
fer Eisenlagern; Stahl Eisen

Synoniemen voor "Stahl":


Wiktionary: Stahl

Stahl
noun
  1. Werkstoff: metallische Legierung, deren Hauptbestandteil Eisen ist; der Kohlenstoffgehalt liegt zwischen 0,02% und 2,06%.
Stahl
noun
  1. Alliage de fer et de carbone (1)

Cross Translation:
FromToVia
Stahl acier staal — een legering van ijzer en koolstof
Stahl acier steel — metal

stehlen:

stehlen werkwoord (stehle, stiehlst, stiehlt, stahl, stahlet, gestohlen)

  1. stehlen (wegschnappen; klauen; rauben)
    voler; piquer; dérober; chiper; subtiliser
    • voler werkwoord (vole, voles, volons, volez, )
    • piquer werkwoord (pique, piques, piquons, piquez, )
    • dérober werkwoord (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • chiper werkwoord (chipe, chipes, chipons, chipez, )
    • subtiliser werkwoord (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, )
  2. stehlen (entwenden; klauen; abhandenmachen; )
    enlever; voler; prendre; chiper; dérober; retirer; piquer; ôter; barboter; faucher; marauder; piller; rafler; subtiliser; choper; s'emparer
    • enlever werkwoord (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • voler werkwoord (vole, voles, volons, volez, )
    • prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, )
    • chiper werkwoord (chipe, chipes, chipons, chipez, )
    • dérober werkwoord (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • retirer werkwoord (retire, retires, retirons, retirez, )
    • piquer werkwoord (pique, piques, piquons, piquez, )
    • ôter werkwoord (ôte, ôtes, ôtons, ôtez, )
    • barboter werkwoord (barbote, barbotes, barbotons, barbotez, )
    • faucher werkwoord (fauche, fauches, fauchons, fauchez, )
    • marauder werkwoord (maraude, maraudes, maraudons, maraudez, )
    • piller werkwoord (pille, pilles, pillons, pillez, )
    • rafler werkwoord (rafle, rafles, raflons, raflez, )
    • subtiliser werkwoord (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, )
    • choper werkwoord (chope, chopes, chopons, chopez, )
    • s'emparer werkwoord
  3. stehlen (klauen; entwenden; hinterziehen; )
    voler; dérober; subtiliser
    • voler werkwoord (vole, voles, volons, volez, )
    • dérober werkwoord (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • subtiliser werkwoord (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, )
  4. stehlen (entwenden)
    voler; dérober
    • voler werkwoord (vole, voles, volons, volez, )
    • dérober werkwoord (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
  5. stehlen (entwenden; rauben; abstäuben; )
    voler; piquer; dérober; arracher
    • voler werkwoord (vole, voles, volons, volez, )
    • piquer werkwoord (pique, piques, piquons, piquez, )
    • dérober werkwoord (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • arracher werkwoord (arrache, arraches, arrachons, arrachez, )
  6. stehlen (abnehmen; entnehmen; rauben; )
    priver de; retirer; enlever; voler; ne pas suffire à; priver; dérober; prendre; subtiliser
    • priver de werkwoord
    • retirer werkwoord (retire, retires, retirons, retirez, )
    • enlever werkwoord (enlève, enlèves, enlevons, enlevez, )
    • voler werkwoord (vole, voles, volons, volez, )
    • ne pas suffire à werkwoord
    • priver werkwoord (prive, prives, privons, privez, )
    • dérober werkwoord (dérobe, dérobes, dérobons, dérobez, )
    • prendre werkwoord (prends, prend, prenons, prenez, )
    • subtiliser werkwoord (subtilise, subtilises, subtilisons, subtilisez, )
  7. stehlen (überstehen; vertragen; bestehen; )
    soutenir; endurer; souffrir; supporter; tenir le coup; tolérer; dépenser; se consommer; subir; traverser; débourser
    • soutenir werkwoord (soutiens, soutient, soutenons, soutenez, )
    • endurer werkwoord (endure, endures, endurons, endurez, )
    • souffrir werkwoord (souffre, souffres, souffrons, souffrez, )
    • supporter werkwoord (supporte, supportes, supportons, supportez, )
    • tenir le coup werkwoord
    • tolérer werkwoord (tolère, tolères, tolérons, tolérez, )
    • dépenser werkwoord (dépense, dépenses, dépensons, dépensez, )
    • se consommer werkwoord
    • subir werkwoord (subis, subit, subissons, subissez, )
    • traverser werkwoord (traverse, traverses, traversons, traversez, )
    • débourser werkwoord (débourse, débourses, déboursons, déboursez, )
  8. stehlen
    voler
    • voler werkwoord (vole, voles, volons, volez, )
  9. stehlen (mitnaschen; entwenden; klauen; rauben)
  10. stehlen (plündern; rauben; ausrauben; ausplündern)
    piller; dévaliser; voler; dépouiller
    • piller werkwoord (pille, pilles, pillons, pillez, )
    • dévaliser werkwoord (dévalise, dévalises, dévalisons, dévalisez, )
    • voler werkwoord (vole, voles, volons, volez, )
    • dépouiller werkwoord (dépouille, dépouilles, dépouillons, dépouillez, )

Conjugations for stehlen:

Präsens
  1. stehle
  2. stiehlst
  3. stiehlt
  4. stehlen
  5. stehlt
  6. stehlen
Imperfekt
  1. stahl
  2. stahlst
  3. stahl
  4. stahlen
  5. stahlet
  6. stahlen
Perfekt
  1. habe gestohlen
  2. hast gestohlen
  3. hat gestohlen
  4. haben gestohlen
  5. habt gestohlen
  6. haben gestohlen
1. Konjunktiv [1]
  1. stehle
  2. stehlest
  3. stehle
  4. stehlen
  5. stehlet
  6. stehlen
2. Konjunktiv
  1. stähle
  2. stählest
  3. stähle
  4. stählen
  5. stählet
  6. stählen
Futur 1
  1. werde stehlen
  2. wirst stehlen
  3. wird stehlen
  4. werden stehlen
  5. werdet stehlen
  6. werden stehlen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde stehlen
  2. würdest stehlen
  3. würde stehlen
  4. würden stehlen
  5. würdet stehlen
  6. würden stehlen
Diverses
  1. stehl!
  2. stehlt!
  3. stehlen Sie!
  4. gestohlen
  5. stehlend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor stehlen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
soutenir Anhängen
supporter Anhänger; Befürworter; Fan; Fanatiker; Fürsprecher; Verfechter
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arracher abstauben; abstäuben; enteignen; entwenden; klauen; rauben; stehlen abbrechen; abklemmen; abreißen; abtragen; abtrennen; abwracken; auseinanderreißen; ausladen; ausreißen; entlocken; entnerven; entreißen; entziehen; entzweireißen; fertigbringen; ganz kaputt und auseinander holen; herausreißen; in Fetzen zerreißen; kaputtziehen; losreißen; niederreißen; pflücken; reißen; schaffen; umblasen; umreißen; umstoßen; umwehen; wegreißen; wegrücken; zehren; zerfetzen; zerlegen; zerreissen; zerreißen; zerren; ziehen
barboter abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen Wasser treten; barfußim Wasser waten; grapschen; klemmen; krallen; wegkappern
chiper abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen abhandenmachen; ablecken; abschmeicheln; einstecken; erbetteln; grapschen; klemmen; krallen; lecken; naschen; wegkappern
choper abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen abhandenmachen; abschmeicheln; erbetteln; erfassen; ergreifen; ertappen; erwischen; fangen; fassen; schnappen
débourser aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen
dépenser aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen aufbrauchen; aufwenden; aufzehren; ausgeben; gebrauchen; konsumieren; spenden; spendieren; verbrauchen; verschwenden; verwirken; verzehren; zehren
dépouiller ausplündern; ausrauben; plündern; rauben; stehlen abdecken; abhäuten; abnehmen; ausschüttern; ausziehen; einbrechen; enthäuten; entnehmen; fortnehmen; fortschleppen; schinden; wegholen; wegnehmen
dérober abhandenmachen; abnehmen; abstauben; abstäuben; enteignen; entnehmen; entwenden; fortnehmen; hinterziehen; klauen; rauben; sich aneignen; stehlen; unterschlagen; verhehlen; verheimlichen; veruntreuen; wegholen; wegnehmen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten aufdröseln; aufknoten; aufknöpfen; auflösen; auseinanderfasern; ausfasern; ausfransen; ausfädeln; auskundschaften; auslesen; ausplündern; ausrauben; aussondern; aussuchen; auswählen; ausziehen; entknoten; enträtseln; entwirren; entziffern; erforschen; ergründen; erkunden; forschen; herauspicken; heraussuchen; klauben; plündern; rauben; rupfen; sammeln; selektieren; sichten; sieben; sortieren; stochern; trennen; zerfasern; zupfen; überfallen
dévaliser ausplündern; ausrauben; plündern; rauben; stehlen abnehmen; ausnehmen; auspressen; einbrechen; entnehmen; fortnehmen; fortschleppen; plündern; wegholen; wegnehmen
endurer aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen andauern; anhalten; ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; dulden; durchhalten; durchmachen; erleben; ertragen; fortdauern; fortwähren; leiden; miterleben; mitmachen; schmachten; standhalten; tragen; währen; überdauern
enlever abhandenmachen; abnehmen; entnehmen; entwenden; fortnehmen; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegholen; wegnehmen; wegschnappen abnehmen; abreißen; abräumen; abtrennen; aufdröseln; aufholen; aufnesteln; aus dem Weg räumen; ausheben; ausholen; auskleiden; ausleeren; auslöschen; ausnehmen; ausradieren; ausrotten; ausräumen; ausziehen; blamieren; entblößen; entfernen; entführen; entgegenhalten; entkleiden; entleeren; entnehmen; entvölkern; erledigen; fortnehmen; fortschleppen; freimachen; herausnehmen; herunterholen; jemandem etwas nachtragen; leeren; leermachen; nachtragen; nachtragend sein; pflücken; räumen; rügen; schelten; tadeln; verleumden; verstecken; vertilgen; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegholen; wegnehmen; wegschneiden; wegstecken; zurechtweisen
faucher abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen abhandenmachen; abschmeicheln; einstecken; erbetteln; hinlegen; mähen
marauder abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen
ne pas suffire à abnehmen; entnehmen; fortnehmen; rauben; stehlen; wegholen; wegnehmen
piller abhandenmachen; ausplündern; ausrauben; entwenden; hinterziehen; klauen; plündern; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen abhandenmachen; abschmeicheln; ausplündern; ausrauben; einstecken; erbetteln; plündern; rauben; überfallen
piquer abhandenmachen; abstauben; abstäuben; enteignen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen abhandenmachen; abschmeicheln; anbeißen; anfressen; anregen; anreizen; anspornen; auf die Nerven gehen; aufreizen; aufwinden; beißen; belästigen; einstechen; einstecken; erbetteln; erfassen; ergreifen; erhitzen; erregen; ertappen; erwischen; fangen; fassen; genießen; grapschen; irritieren; kitzeln; klemmen; knuddeln; kosen; krallen; prickeln; raspeln; reiben; reizen; schleckern; schlemmen; schmausen; schmeicheln; schnappen; spritzen; stechen; stecken; sticheln; stimulieren; strecken; stören; verletzen; wegkappern; zubeißen; ärgern
prendre abhandenmachen; abnehmen; entnehmen; entwenden; fortnehmen; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegholen; wegnehmen; wegschnappen abfangen; abholen; abnehmen; abräumen; absorbieren; akzeptieren; aneinanderreihen; anfangen; anfassen; anheben; annehmen; anpacken; ansammeln; anwenden; anwerben; aufheben; aufholen; auflesen; aufnehmen; aufpicken; aufsammeln; aufsaugen; aufschnappen; auslesen; ausschlürfen; auswählen; beginnen; begreifen; bekommen; benutzen; besetzen; bestricken; blamieren; ein Geschenk annehmen; eingreifen; einkassieren; einpacken; einsammeln; einsetzen; einstecken; empfangen; entfernen; entgegenhalten; entnehmen; erfassen; ergreifen; erhaschen; erobern; erwerben; erwischen; etwas bekommen; etwas holen; fangen; fassen; faszinieren; fesseln; festgreifen; festhalten; festnehmen; fortnehmen; gebrauchen; gewinnen; grabbeln; grapschen; greifen; handhaben; hantieren; herauspicken; heraussuchen; hervorholen; hinnehmen; holen; in Empfang nehmen; intrigieren; jemandem etwas nachtragen; ketten; klemmen; krallen; kriegen; nachtragen; nachtragend sein; nehmen; packen; rügen; schelten; schlucken; selektieren; sich einer Sache bemächtigen; sich etwas beschaffen; sichten; sieben; sortieren; starten; tadeln; unzugänglich machen; verhaften; verketten; verleumden; versammeln; verweisen; verwenden; verwickeln; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; wegholen; wegkappern; wegnehmen; werben; zugreifen; zulangen; zurechtweisen; zusammentragen; überfallen; überlisten
priver abnehmen; entnehmen; fortnehmen; rauben; stehlen; wegholen; wegnehmen
priver de abnehmen; entnehmen; fortnehmen; rauben; stehlen; wegholen; wegnehmen ausnehmen; enthalten; enthüllen; fasten
rafler abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen abhandenmachen; abschmeicheln; einstecken; erbetteln
retirer abhandenmachen; abnehmen; entnehmen; entwenden; fortnehmen; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegholen; wegnehmen; wegschnappen abbestellen; absagen; annulieren; aufheben; ausheben; ausholen; ausnehmen; ausräumen; beherrschen; bezwingen; bezähmen; blamieren; einstellen; entgegenhalten; herausnehmen; jemandem etwas nachtragen; leermachen; nachtragen; nachtragend sein; rückgängig machen; rügen; schelten; stornieren; streichen; tadeln; unterdrücken; verleumden; verweisen; vorhalten; vorrücken; vorwerfen; widerrufen; zurechtweisen; zurücknehmen
s'emparer abhandenmachen; entwenden; hinterziehen; klauen; rauben; stehlen; veruntreuen; wegnehmen; wegschnappen
se consommer aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen zu Ende gehen
siffler un verre entwenden; klauen; mitnaschen; rauben; stehlen
souffrir aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen bewilligen; dulden; durchmachen; einwilligen; entgelten; erlauben; erleben; ertragen; genehmigen; gestatten; gewähren; gutheißen; leiden; miterleben; mitmachen; schmachten; zulassen; zustimmen
soutenir aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen abstützen; befürworten; behaupten; beistehen; einstimmen; entlasten; hinhalten; hochhalten; koöperieren; mitarbeiten; plädieren; prätendieren; sich einsetzen für; stützen; trösten; unterstützen; von Meinung sein
subir aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; durchhalten; durchmachen; erfahren; erleben; ertragen; feststellen; leiden; merken; miterleben; mitmachen; schmachten; tragen; wahrnehmen
subtiliser abhandenmachen; abnehmen; entnehmen; entwenden; fortnehmen; hinterziehen; klauen; rauben; sich aneignen; stehlen; unterschlagen; verhehlen; verheimlichen; veruntreuen; wegholen; wegnehmen; wegschnappen; zurückbehalten; zurückhalten abhandenmachen; abschmeicheln; einstecken; erbetteln; schmuggeln
supporter aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen andauern; anhalten; ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; bewilligen; dulden; durchhalten; einwilligen; erlauben; ertragen; fortdauern; fortwähren; genehmigen; gestatten; gewähren; gutheißen; leiden; schmachten; standhalten; tragen; währen; zulassen; zustimmen; überdauern
tenir le coup aufbrauchen; aufzehren; ausgeben; aushalten; ausharren; bestehen; dulden; durchhalten; durchmachen; erdulden; erfahren; erleben; erleiden; ertragen; fühlen; leiden; sinken; standhalten; stehlen; tragen; untergehen; verbrauchen; verdauen; vertragen; verzehren; zehren; überdauern; überstehen andauern; anhalten; ausgestreckt halten; aushalten; ausharren; beharren; durchhalten; ertragen; fortdauern; fortwähren; standhalten

Synoniemen voor "stehlen":


Wiktionary: stehlen

stehlen
verb
  1. etwas stehlen: etwas aus dem Besitz eines anderen ohne dessen Einverständnis wegnehmen; einen Diebstahl begehen
  2. reflexiv: unbemerkt weggehen
stehlen
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
  2. Enlever, voler en cachette. (Sens général).
  3. s’approprier le bien d’autrui. prendre quelque chose à quelqu’un sans son accord, dérober.

Cross Translation:
FromToVia
stehlen voler heist — to steal, rob or hold up something
stehlen piquer; chaparder pilfer — to steal in small quantities
stehlen voler à l’étalage shoplift — transitive: to steal something
stehlen → s'emparer de; voler; piquer; arracher snatch — to steal
stehlen voler steal — to illegally take possession of
stehlen voler thieve — commit theft
stehlen voler stelen — iets wegnemen van iemand en het zich wederrechtelijk toe-eigenen