Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Charme

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Charme

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Charme:
  2. Wiktionary:
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. charme:
  2. charmé:
  3. charmer:
  4. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Charme (Duits) in het Frans

Charme:

Charme [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Charme (Reiz; Bezauberung; Anmut; )
    la fascination; l'enchantement; l'envoûtement; le charme; l'appas; l'attrait; l'attraction; l'attirance; l'ensorcellement; le pouvoir de séduction; le pouvoir magique

Vertaal Matrix voor Charme:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
appas Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber
attirance Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber
attraction Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber Anziehung; Attraktion; Aufsehen; Eroberung; Erprobung; Experiment; Locken; Nummer; Prüfung; Verführung; Verleiten; Verleitung; Verlockung
attrait Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber Anmut; Anziehen; Anziehung; Betören; Bezauberung; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Lockpfeife; Lockruf; Lockton; Reiz; Ruck; Ruf; Rufen; Scharm; Schrei; Schreien; Strackziehen; Verlockendheit; Zauber
charme Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber Anmut; Anziehung; Attraktivität; Betören; Bezauberung; Entzückendheid; Eroberung; Erprobung; Experiment; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Locken; Prüfung; Reiz; Scharm; Süße; Verführung; Verleiten; Verleitung; Verlockung; Zauber
enchantement Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber Bann; Begeisterung; Bezauberung; Ekstase; Enthusiasmus; Entzückung; Eroberung; Erprobung; Experiment; Fröhlichkeit; Geistesverführung; Hexerei; Magie; Prüfung; Trance; Verführung; Verleitung; Verlockung; Verzückung; Zauberei; Zauberkunst; bezaubernder Einfluß
ensorcellement Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber Begeisterung; Bezauberung; Ekstase; Entzückung; Eroberung; Erprobung; Experiment; Fröhlichkeit; Gaukelei; Geistesverführung; Hexerei; Hokuspokus; Magie; Prüfung; Trance; Verführung; Verleitung; Verlockung; Verzückung; Zauber; Zauberei; Zauberkunst
envoûtement Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber Bann; Begeisterung; Bezauberung; Ekstase; Entzückung; Eroberung; Erprobung; Experiment; Fröhlichkeit; Gaukelei; Geistesverführung; Hexerei; Hokuspokus; Magie; Prüfung; Trance; Verführung; Verleitung; Verlockung; Verzückung; Zauber; Zauberei; Zauberkunst; bezaubernder Einfluß
fascination Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber Fascinierung; Interesse
pouvoir de séduction Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber Anziehung; Reiz; Verlockung
pouvoir magique Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber Bezauberung; Gaukelei; Hexerei; Hokuspokus; Magie; Zauber; Zauberei; Zauberkunst

Synoniemen voor "Charme":


Wiktionary: Charme

Charme
noun
  1. bezauberndes, gewinnendes Wesen
Cross Translation:
FromToVia
• Charme → charme ↔ charm — quality of inspiring delight or admiration
• Charme → charme ↔ charme — bekoring



Frans

Uitgebreide vertaling voor Charme (Frans) in het Duits

charme:

charme [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le charme (attrait)
    der Scharm; der Reiz; die Bezauberung; die Anmut; die Grazie; der Zauber; die Lieblichkeit; der Liebreiz
    • Scharm [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Reiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Bezauberung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Anmut [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Grazie [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Zauber [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Lieblichkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Liebreiz [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. le charme (attrait; séduction)
    Betören
    • Betören [das ~] zelfstandig naamwoord
  3. le charme (attraction; attrait)
    die Anziehung
  4. le charme (séduction; tentation; enchantement; )
    die Verleitung; die Verlockung; die Verführung; die Eroberung; die Prüfung; die Erprobung; Experiment
  5. le charme (fascination; enchantement; envoûtement; )
    die Bezauberung; der Reiz; die Anmut; der Charme; der Zauber; die Versuchung; die Verführung
    • Bezauberung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Reiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anmut [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Charme [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Zauber [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Versuchung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Verführung [die ~] zelfstandig naamwoord
  6. le charme (caractère attrayant; pouvoir de séduction)
    die Anziehung; die Verlockung; der Reiz
    • Anziehung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Verlockung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Reiz [der ~] zelfstandig naamwoord
  7. le charme (grâce)
    der Reiz; die Süße; die Anmut; die Attraktivität; die Grazie; die Lieblichkeit; der Liebreiz
  8. le charme (grâce; douceur; gentillesse; amabilité; suavité)
    die Lieblichkeit; der Reiz; die Anmut; die Grazie
    • Lieblichkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Reiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anmut [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Grazie [die ~] zelfstandig naamwoord
  9. le charme (séduction; amorçage; attraction)
    Locken; Verleiten
    • Locken [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Verleiten [das ~] zelfstandig naamwoord
  10. le charme (délice)
    die Entzückendheid

Vertaal Matrix voor charme:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anmut amabilité; appas; attirance; attraction; attrait; charme; douceur; enchantement; ensorcellement; envoûtement; fascination; gentillesse; grâce; pouvoir de séduction; pouvoir magique; suavité affabilité; amabilité; ambilité; douceur; gentillesse
Anziehung attraction; attrait; caractère attrayant; charme; pouvoir de séduction attroupement; rassemblement
Attraktivität charme; grâce
Betören attrait; charme; séduction
Bezauberung appas; attirance; attraction; attrait; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; fascination; pouvoir de séduction; pouvoir magique enchantement; ensorcellement; enthousiasme; envoûtement; extase; magie; pouvoir magique; ravissement; sorcellerie; sortilège; tour de magie; transe
Charme appas; attirance; attraction; attrait; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; fascination; pouvoir de séduction; pouvoir magique
Entzückendheid charme; délice
Eroberung attraction; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; ravissement; séduction; tentation appropriation; occupation; prise de possession
Erprobung attraction; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; ravissement; séduction; tentation composition; essai; examen; interrogation écrite; rude épreuve; test; épreuve; épreuve écrite
Experiment attraction; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; ravissement; séduction; tentation essai; expérience; expériment; tentative; test
Grazie amabilité; attrait; charme; douceur; gentillesse; grâce; suavité absolution; clémence; grâce; pardon; élégance
Lieblichkeit amabilité; attrait; charme; douceur; gentillesse; grâce; suavité charme gai
Liebreiz attrait; charme; grâce affabilité; ambilité
Locken amorçage; attraction; charme; séduction boucles
Prüfung attraction; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; ravissement; séduction; tentation audition; baccalauréat; calvaire; châtiment; composition; contrôle; enquête; examen; examen de fin d'études; examen universitaire; expiation; exploration; inspection; interrogation écrite; investigation; pénitence; recherche; rude épreuve; test; tourment; validation; vérification; épreuve; épreuve d'ordinateur; épreuve écrite; étude
Reiz amabilité; appas; attirance; attraction; attrait; caractère attrayant; charme; douceur; enchantement; ensorcellement; envoûtement; fascination; gentillesse; grâce; pouvoir de séduction; pouvoir magique; suavité aiguillon; cajolerie; caresse; caresses; câlin; câlinerie; encouragement; flatterie; force; force propulsive; impulsion; incitation; instinct; piquant; poussée; stimulant; stimulation; stimuli; stimulus
Scharm attrait; charme
Süße charme; grâce amour; bien aimée; bonne amie; dulcinée; goût doux; petit amour
Verführung appas; attirance; attraction; attrait; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; fascination; pouvoir de séduction; pouvoir magique; ravissement; séduction; tentation enchantement; ensorcellement; enthousiasme; envoûtement; extase; ravissement; transe
Verleiten amorçage; attraction; charme; séduction
Verleitung attraction; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; ravissement; séduction; tentation enchantement; ensorcellement; enthousiasme; envoûtement; extase; ravissement; transe
Verlockung attraction; caractère attrayant; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; pouvoir de séduction; ravissement; séduction; tentation enchantement; ensorcellement; enthousiasme; envoûtement; extase; ravissement; transe
Versuchung appas; attirance; attraction; attrait; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; fascination; pouvoir de séduction; pouvoir magique expiation; pénitence; épreuve
Zauber appas; attirance; attraction; attrait; charme; enchantement; ensorcellement; envoûtement; fascination; pouvoir de séduction; pouvoir magique ensorcellement; envoûtement; magie; pouvoir magique; sorcellerie; sortilège; tour de magie

Synoniemen voor "charme":


Wiktionary: charme

charme
noun
  1. Ascendant physique ou sentimental
  2. Pouvoir de séduction
  3. Sort
  4. Arbre
charme
noun
  1. positive, meist auf Äußerlichkeiten bezogene, Eigenschaft einer Person
  2. Botanik: mittelgroßer Laubbaum aus der Familie der Birkengewächse
  3. positive persönliche Atmosphäre (meist eines Ortes)
  4. bezauberndes, gewinnendes Wesen
Cross Translation:
FromToVia
• charme → Charme ↔ charm — quality of inspiring delight or admiration
• charme → Anmut ↔ gracefulness — the state of being graceful
• charme → Hainbuche; Weißbuche ↔ hornbeam — tree of Carpinus
• charme → Zauberspruch; Zauberformel; Zauberwort ↔ spell — magical incantation
• charme → Zauber ↔ spell — magical effect of such incantation
• charme → Reiz; Charme ↔ charme — bekoring

charmé:

charmé bijvoeglijk naamwoord

  1. charmé (attiré par; séduit)
    angezogen; entzückt
  2. charmé (sous le charme; séduit)
    entzückt

Vertaal Matrix voor charmé:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angezogen attiré par; charmé; séduit attiré; chic; habillé; habillé spécialement; vêtu
entzückt attiré par; charmé; sous le charme; séduit ardent; avec enjouement; avec joie; avec sérénité; ayant l'esprit léger; brûlant; chaleureuse; chaleureusement; chaleureux; chaud; chaudement; content; de bonne humeur; enchanté; enjoué; excitant; excité; fou de joie; gai; heureux; joyeusement; joyeux; lascif; lascive; lascivement; lubrique; passionnant; passionné; ravi; réjoui; réjouissant; satisfait; sensuel; transporté de joie; très content

Synoniemen voor "charmé":


charmer:

charmer werkwoord (charme, charmes, charmons, charmez, )

  1. charmer (séduire; attirer)
    Gunst erlangen; Gunst erwerben
  2. charmer (ensorceler; ravir; enchanter)
    verzaubern; bezaubern; behexen; verführen; anmuten; entzücken; betören; bestricken
    • verzaubern werkwoord (verzaubere, verzauberst, verzaubert, verzauberte, verzaubertet, verzaubert)
    • bezaubern werkwoord (bezaubere, bezauberst, bezaubert, bezauberte, bezaubertet, bezaubert)
    • behexen werkwoord (behexe, behext, behexte, behextet, behext)
    • verführen werkwoord (verführe, verführst, verführt, verführte, verführtet, verführt)
    • anmuten werkwoord (mute an, mutest an, mutet an, mutete an, mutetet an, angemutet)
    • entzücken werkwoord (entzücke, entzückst, entzückt, entzückte, entzücktet, entzückt)
    • betören werkwoord (betöre, betörst, betört, betörte, betörtet, betört)
    • bestricken werkwoord (bestricke, bestrickst, bestrickt, bestrickte, bestricktet, bestrickt)
  3. charmer (plaire; attirer; séduire; )
    betören; verführen; verzaubern; entzücken; bezaubern; bestricken; reizen; verlocken; bestechen; anlocken; verleiten
    • betören werkwoord (betöre, betörst, betört, betörte, betörtet, betört)
    • verführen werkwoord (verführe, verführst, verführt, verführte, verführtet, verführt)
    • verzaubern werkwoord (verzaubere, verzauberst, verzaubert, verzauberte, verzaubertet, verzaubert)
    • entzücken werkwoord (entzücke, entzückst, entzückt, entzückte, entzücktet, entzückt)
    • bezaubern werkwoord (bezaubere, bezauberst, bezaubert, bezauberte, bezaubertet, bezaubert)
    • bestricken werkwoord (bestricke, bestrickst, bestrickt, bestrickte, bestricktet, bestrickt)
    • reizen werkwoord (reize, reizst, reizt, reizte, reiztet, gereizt)
    • verlocken werkwoord (verlocke, verlockst, verlockt, verlockte, verlocktet, verlockt)
    • bestechen werkwoord (besteche, bestichst, besticht, bestocht, bestochen)
    • anlocken werkwoord
    • verleiten werkwoord (verleite, verleitest, verleitet, verleitete, verleitetet, verleitet)

Conjugations for charmer:

Présent
  1. charme
  2. charmes
  3. charme
  4. charmons
  5. charmez
  6. charment
imparfait
  1. charmais
  2. charmais
  3. charmait
  4. charmions
  5. charmiez
  6. charmaient
passé simple
  1. charmai
  2. charmas
  3. charma
  4. charmâmes
  5. charmâtes
  6. charmèrent
futur simple
  1. charmerai
  2. charmeras
  3. charmera
  4. charmerons
  5. charmerez
  6. charmeront
subjonctif présent
  1. que je charme
  2. que tu charmes
  3. qu'il charme
  4. que nous charmions
  5. que vous charmiez
  6. qu'ils charment
conditionnel présent
  1. charmerais
  2. charmerais
  3. charmerait
  4. charmerions
  5. charmeriez
  6. charmeraient
passé composé
  1. ai charmé
  2. as charmé
  3. a charmé
  4. avons charmé
  5. avez charmé
  6. ont charmé
divers
  1. charme!
  2. charmez!
  3. charmons!
  5. charmé
  6. charmant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor charmer:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gunst erlangen attirer; charmer; séduire
Gunst erwerben attirer; charmer; séduire
anlocken attirer; charmer; enchanter; enjôler; envoûter; plaire; séduire
anmuten charmer; enchanter; ensorceler; ravir
behexen charmer; enchanter; ensorceler; ravir
bestechen attirer; charmer; enchanter; enjôler; envoûter; plaire; séduire acheter; allécher; appâter; attirer; corrompre; entraîner; séduire; tenter
bestricken attirer; charmer; enchanter; enjôler; ensorceler; envoûter; plaire; ravir; séduire attraper; capturer; prendre
betören attirer; charmer; enchanter; enjôler; ensorceler; envoûter; plaire; ravir; séduire allécher; appâter; attirer; enjôler; ensorceler; entraîner; fasciner; séduire; tenter
bezaubern attirer; charmer; enchanter; enjôler; ensorceler; envoûter; plaire; ravir; séduire allécher; appâter; attirer; enchanter; enjôler; ensorceler; entraîner; faire plaisir à; fasciner; rendre heureux; rendre service à; réjouir; séduire; tenter
entzücken attirer; charmer; enchanter; enjôler; ensorceler; envoûter; plaire; ravir; séduire enchanter; faire plaisir à; rendre heureux; rendre service à; réjouir; s'enthousiasmer; être ravi
reizen attirer; charmer; enchanter; enjôler; envoûter; plaire; séduire actionner; agacer; aguillonner; aiguillonner; aiguiser; allumer; ameuter; asticoter; enchanter; enquiquiner; exciter; faire plaisir à; harceler; inciter; inciter à; irriter; mettre en marche; picoter; piquer; pousser; provoquer; rendre heureux; rendre service à; réjouir; s'irriter; stimuler; susciter; taquiner; énerver
verführen attirer; charmer; enchanter; enjôler; ensorceler; envoûter; plaire; ravir; séduire allécher; appâter; attirer; enchanter; entraîner; extasier; faire plaisir à; rendre heureux; rendre service à; réjouir; séduire; tenter
verleiten attirer; charmer; enchanter; enjôler; envoûter; plaire; séduire allécher; appâter; attirer; entraîner; extasier; séduire; tenter
verlocken attirer; charmer; enchanter; enjôler; envoûter; plaire; séduire allécher; appâter; attirer; entraîner; séduire; tenter
verzaubern attirer; charmer; enchanter; enjôler; ensorceler; envoûter; plaire; ravir; séduire changer d'un coup de baguette; enchanter; faire plaisir à; rendre heureux; rendre service à; réjouir
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
entzücken ravir
verlocken attirer

Synoniemen voor "charmer":


Wiktionary: charmer

charmer
verb
  1. jemanden durch seinen Charme, seinen Liebreiz zu etwas bewegen, was nicht unbedingt vorteilhaft für ihn ist; jemanden charmant zu etwas überreden
Cross Translation:
FromToVia
• charmer → bezaubern; entzücken ↔ charmeren — bekoren
• charmer → bezaubern; entzücken; reizen ↔ bekoren — aantrekkingskracht uitoefenen

Verwante vertalingen van Charme







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1049 seconde
Page rendered in 1.0 seconds