Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Tat

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Tat

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Tat:
  2. tun:
  3. Wiktionary:
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. état:
  2. État:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Tat (Duits) in het Frans

Tat:

Tat [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Tat (Freizeitbeschäftigung; Leistung; Tätigkeit; )
    l'hobby; le passe-temps
  2. die Tat (Akt; Handlung; Werk)
    l'action; l'acte; le geste; le fait
    • action [la ~] zelfstandig naamwoord
    • acte [le ~] zelfstandig naamwoord
    • geste [le ~] zelfstandig naamwoord
    • fait [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Tat:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acte Akt; Handlung; Tat; Werk Arbeitsleistung; Ausübung; Dokument; Großtat; Leistung; Schriftstück; Urkunde; Verrichtung; Vollziehung
action Akt; Handlung; Tat; Werk Agieren; Aktie; Aktion; Aktivität; Anstellerei; Anteil; Aufgabe; Bestandteil; Demonstration; Einführung; Einwirkung; Element; Forderung; Handeln; Kundgebung; Manifestation; Segment; Stück; Teil; Teilchen; Ziererei
fait Akt; Handlung; Tat; Werk Affäre; Angelegenheit; Begebenheit; Eintreten; Ereignis; Fakt; Fall; Frage; Geschehen; Sache; Tatsache; Vorfall; Vorgang; Zwischenfall
geste Akt; Handlung; Tat; Werk Bewegung; Gebärde; Geste; Körperbewegung; Signal; Wink; Zeichen
hobby Arbeit; Aufgabe; Beschäftigung; Freizeitbeschäftigung; Leistung; Tat; Tätigkeit Hobby; Liebhaberei; Steckenpferd; Zeitvertreib
passe-temps Arbeit; Aufgabe; Beschäftigung; Freizeitbeschäftigung; Leistung; Tat; Tätigkeit Hobby; Liebhaberei; Steckenpferd; Zeitvertreib
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fait aus; ausgeführt; beendet; bereit; durchgeführt; einsatzbereit; erledigt; erschaffen; fertig; gar; geboren; gebürtig; gemacht; geschaffen; geschafft; hergestellt; klar; kreiert; neu hergestellt; parat; produziert; vollendet; vollzogen

Synoniemen voor "Tat":


Wiktionary: Tat

Tat
noun
  1. einmalige Handlung, die etwas Gutes oder Böses bewirkt
Tat
noun
  1. Tout ce qu’on fait (sens général)
  2. Ce que quelqu’un fait, a fait ou fera.
Cross Translation:
FromToVia
• Tat → acte ↔ act — deed
• Tat → action; acte; haut fait ↔ deed — action
• Tat → prestation; performance ↔ prestatie — resultaat van een actie (die vaak met enige moeite gepaard gaat)
• Tat → acte ↔ handeling — datgene dat gedaan is
• Tat → acte; action ↔ daad — bewust gepleegde handeling

tun:

tun werkwoord (tue, tuest, tut, tat, tatet, getan)

  1. tun (verrichten; betreiben; treiben; )
    faire; accomplir; exécuter; réaliser; s'acquitter de
    • faire werkwoord (fais, fait, faisons, faites, )
    • accomplir werkwoord (accomplis, accomplit, accomplissons, accomplissez, )
    • exécuter werkwoord (exécute, exécutes, exécutons, exécutez, )
    • réaliser werkwoord (réalise, réalises, réalisons, réalisez, )
    • s'acquitter de werkwoord
  2. tun (ins Leben rufen; machen; produzieren; )
    faire; créer; fabriquer; construire; réaliser; concevoir; élaborer; former; confectionner
    • faire werkwoord (fais, fait, faisons, faites, )
    • créer werkwoord (crée, crées, créons, créez, )
    • fabriquer werkwoord (fabrique, fabriques, fabriquons, fabriquez, )
    • construire werkwoord (construis, construit, construisons, construisez, )
    • réaliser werkwoord (réalise, réalises, réalisons, réalisez, )
    • concevoir werkwoord (conçois, conçoit, concevons, concevez, )
    • élaborer werkwoord (élabore, élabores, élaborons, élaborez, )
    • former werkwoord (forme, formes, formons, formez, )
    • confectionner werkwoord (confectionne, confectionnes, confectionnons, confectionnez, )
  3. tun (arbeiten; verrichten)
    travailler; réaliser; effectuer; exécuter
    • travailler werkwoord (travaille, travailles, travaillons, travaillez, )
    • réaliser werkwoord (réalise, réalises, réalisons, réalisez, )
    • effectuer werkwoord (effectue, effectues, effectuons, effectuez, )
    • exécuter werkwoord (exécute, exécutes, exécutons, exécutez, )
  4. tun (vorgehen; funktionieren; arbeiten)
    opérer; procéder; faire marcher; mettre en marche; agir; manipuler; faire un procès à; s'occuper de; s'y prendre
    • opérer werkwoord (opère, opères, opérons, opérez, )
    • procéder werkwoord (procède, procèdes, procédons, procédez, )
    • faire marcher werkwoord
    • mettre en marche werkwoord
    • agir werkwoord (agis, agit, agissons, agissez, )
    • manipuler werkwoord (manipule, manipules, manipulons, manipulez, )
    • s'occuper de werkwoord
    • s'y prendre werkwoord
  5. tun (agieren; handeln)
    agir; opérer
    • agir werkwoord (agis, agit, agissons, agissez, )
    • opérer werkwoord (opère, opères, opérons, opérez, )
  6. tun (funktionieren; handeln; machen; )
    fonctionner; marcher
    • fonctionner werkwoord (fonctionne, fonctionnes, fonctionnons, fonctionnez, )
    • marcher werkwoord (marche, marches, marchons, marchez, )
  7. tun (gebrauchen; benutzen; verwenden; )
    utiliser; faire usage de; user; user de; employer; se servir de
    • utiliser werkwoord (utilise, utilises, utilisons, utilisez, )
    • faire usage de werkwoord
    • user werkwoord (use, uses, usons, usez, )
    • user de werkwoord
    • employer werkwoord (emploie, emploies, employons, employez, )
    • se servir de werkwoord

Conjugations for tun:

Präsens
  1. tue
  2. tuest
  3. tut
  4. tuen
  5. tut
  6. tuen
Imperfekt
  1. tat
  2. tatst
  3. tat
  4. taten
  5. tatet
  6. taten
Perfekt
  1. habe getan
  2. hast getan
  3. hat getan
  4. haben getan
  5. habt getan
  6. haben getan
1. Konjunktiv [1]
  1. tue
  2. tuest
  3. tue
  4. tuen
  5. tuet
  6. tuen
2. Konjunktiv
  1. täte
  2. tätest
  3. täte
  4. täten
  5. tätet
  6. täten
Futur 1
  1. werde tun
  2. wirst tun
  3. wird tun
  4. werden tun
  5. werdet tun
  6. werden tun
1. Konjunktiv [2]
  1. würde tun
  2. würdest tun
  3. würde tun
  4. würden tun
  5. würdet tun
  6. würden tun
Diverses
  1. tue!
  2. tut!
  3. tuen Sie!
  5. getan
  6. tund
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor tun:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accomplir ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen ablegen; abmachen; bewirken; bilden; durchsetzen; eintreten; erledigen; erzeugen; fertig bringen; fertigbringen; herstellen; hinkriegen; realisieren; schaffen; sich vollziehen; verwirklichen; vollbringen; vollführen; vollstrecken; vollziehen; wahrmachen; zurechtbringen; zurücklegen; zustande bringen
agir agieren; arbeiten; funktionieren; handeln; tun; vorgehen
concevoir anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen ausdenken; ausklügeln; austüfteln; begreifen; durchschauen; einsehen; entwerfen; entwickeln; erfassen; erfinden; erkennen; fassen; hervorbringen; kapieren; konstruieren; konzipieren; kreieren; planen; realisieren; schnallen; schätzen; sich ausdenken; taxieren; verstehen; voranschlagen
confectionner anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen
construire anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen anbauen; anlegen; anordnen; aufbauen; aufführen; aufheben; aufrichten; aufrücken; aufsetzen; aufstellen; aufziehen; ausbauen; ausbreiten; ausdehnen; ausrichten; ausweiten; bauen; begründen; deichseln; einrichten; erbauen; erheben; errichten; erweitern; etablieren; expandieren; gründen; herrichten; hissen; installieren; konstruieren; organisieren; regeln; setzen; starten; steigen; veranstalten; vergrößern; wallen; zusammenschlagen
créer anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen anfertigen; anordnen; aufbauen; aufstellen; ausrichten; bauen; deichseln; einrichten; entwickeln; erbauen; errichten; erstellen; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; formieren; herrichten; herstellen; hinkriegen; machen; organisieren; produzieren; regeln; schaffen; veranstalten; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen; ziehen
effectuer arbeiten; tun; verrichten abmachen; bewirken; bilden; durchsetzen; eintreten; erledigen; erzeugen; fertig bringen; fertigbringen; herstellen; hinkriegen; kontrollieren; nachprüfen; prüfen; realisieren; schaffen; sich vollziehen; testen; verwirklichen; vollbringen; vollführen; vollstrecken; vollziehen; zurechtbringen; zustande bringen; überprüfen
employer anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden abbauen; anwenden; ausbeuten; ausnutzen; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; inBetriebsetzen; schaffen; verwenden
exécuter arbeiten; ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen abmachen; abschießen; ausführen; ausschalten; ausüben; betreiben; bewirken; durchsetzen; eintreten; erledigen; ermorden; erschiessen; erschießen; exekutieren; fertig bringen; fertigbringen; fusilieren; hinkriegen; hinrichten; liquidieren; niederschießen; pflegen; schaffen; sich vollziehen; totschießen; treiben; töten; umbringen; vernichten; vollbringen; vollführen; vollstrecken; vollziehen
fabriquer anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen anfertigen; ausfädeln; aushecken; ausknobeln; eintreten; entwickeln; erzeugen; fabrizieren; fertigbringen; herstellen; machen; produzieren; sich ausdenken; sich vollziehen; treiben; verfassen; verfertigen; vorbringen; zeugen
faire anfertigen; ausrichten; ausüben; betreiben; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erfüllen; erledigen; erreichen; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; handeln; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; leisten; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; schütten; skizzieren; treiben; tun; verfertigen; verrichten; vollziehen; vornehmen Sport treiben; abmachen; anfangen; anheben; anrichten; anstiften; antun; aufnehmen; auslösen; ausüben; beginnen; betreiben; bewirken; einsetzen; erledigen; fertig bringen; herbeiführen; hinkriegen; pflegen; schaffen; starten; treiben; verursachen
faire marcher arbeiten; funktionieren; tun; vorgehen anschalten; einschalten; fortbewegen; zum besten haben
faire un procès à arbeiten; funktionieren; tun; vorgehen
faire usage de anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden anwenden; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; verwenden
fonctionner erfüllen; funktionieren; gehen; handeln; leisten; machen; schaffen; schieben; schütten; treiben; tun; verrichten
former anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen aufstellen; ausbilden; bearbeiten; beibringen; bilden; einstudieren; einüben; entwickeln; erziehen; formen; formieren; gestalten; großbringen; heranbilden; kneten; lehren; modellieren; proben; repetieren; studieren; trainieren; unterrichten; üben
manipuler arbeiten; funktionieren; tun; vorgehen behandeln; manipulieren
marcher erfüllen; funktionieren; gehen; handeln; leisten; machen; schaffen; schieben; schütten; treiben; tun; verrichten aufmarschieren; ausrücken; gefallen; in Wirkung sein; passen; schmecken
mettre en marche arbeiten; funktionieren; tun; vorgehen Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen; anfangen; anheben; ankurbeln; anregen; anschalten; anschneiden; aufmuntern; aufmöbeln; aufnehmen; aufpolieren; aufwerfen; beginnen; betätigen; einleiten; einläuten; einschalten; einsetzen; ermuntern; ermutigen; in Funktion setzen; reizen; starten; stimulieren; verbessern; zusprechen
opérer agieren; arbeiten; funktionieren; handeln; tun; vorgehen
procéder arbeiten; funktionieren; tun; vorgehen
réaliser anfertigen; arbeiten; ausrichten; ausüben; betreiben; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erfüllen; erledigen; erreichen; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; handeln; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; leisten; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; schütten; skizzieren; treiben; tun; verfertigen; verrichten; vollziehen; vornehmen aufschnappen; begreifen; bekommen; bewirken; bilden; davontragen; durchschauen; durchsetzen; einsehen; eintreten; entstehen; erfassen; ergreifen; erhalten; erkennen; erkämpfen; erreichen; erwerben; erzeugen; erzielen; fassen; fertigbringen; gewinnen; herstellen; hinkriegen; holen; inszenieren; kapieren; realisieren; schaffen; schlagen; sich vollziehen; siegen; triumphieren; verstehen; verwerten; verwirklichen; vollbringen; vollführen; zu stande kommen; zurechtbringen; zustande bringen; überwinden
s'acquitter de ausrichten; ausüben; betreiben; erfüllen; erledigen; erreichen; handeln; leisten; schaffen; schütten; treiben; tun; verrichten; vollziehen; vornehmen abmachen; abrechnen; abtragen; ausgleichen; befriedigen; beilegen; bezahlen; erledigen; fertig bringen; nachzahlen; tilgen; zahlen
s'occuper de arbeiten; funktionieren; tun; vorgehen Knöpfe bedienen; anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; beschäftigen; dienen; herein lassen; hinein lassen; servieren; sich beschäftigen; unterhalten; zu tun haben
s'y prendre arbeiten; funktionieren; tun; vorgehen
se servir de anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden abbauen; anwenden; ausbeuten; ausnutzen; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; inBetriebsetzen; schaffen; verwenden
travailler arbeiten; tun; verrichten arbeiten; arbeiten gehen; formen; gestalten; kneten; lernen; modellieren; studieren; zur Arbeit gehen
user anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden abnutzen; abtragen; anwenden; aufarbeiten; aufbrauchen; aufmachen; aufnehmen; aufsetzen; aufstellen; auftragen; aufwenden; aufzehren; ausbeuten; ausfertigen; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; konsumieren; verbrauchen; verschleißen; verwenden; verwirken; verzehren; zehren
user de anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden abbauen; anwenden; ausbeuten; ausnutzen; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; inBetriebsetzen; schaffen; verwenden
utiliser anwenden; benutzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; praktizieren; tun; verrichten; verwenden abbauen; anwenden; aufarbeiten; aufbrauchen; aufmachen; aufnehmen; aufsetzen; aufstellen; aufwenden; aufzehren; ausbeuten; ausfertigen; ausnutzen; benutzen; einsetzen; gebrauchen; handhaben; hantieren; inBetriebsetzen; konsumieren; schaffen; verbrauchen; verwenden
élaborer anfertigen; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen ausarbeiten; entwerfen; entwickeln; erfinden; genauerumschreiben; hervorbringen; konstruieren; kreieren

Synoniemen voor "tun":


Wiktionary: tun

tun tun
verb
  1. bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé.
  2. exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine.
  3. Créer, produire, fabriquer
  4. Placer une personne, ou un animal, ou une chose dans un lieu déterminé. (Sens général).
  5. Être indépendant, sans pertinence ni lien quelconque.
  6. accomplir une œuvre, produire un effet.
  7. placer, mettre sur quelque chose.
Cross Translation:
FromToVia
• tun → agir; faire ↔ act — to do something
• tun → faire ↔ do — perform, execute
• tun → placer; mettre; poser ↔ put — to place something somewhere
• tun → lutter; s'efforcer; combattre ↔ struggle — to strive, to labour in difficulty, to fight
• tun → faire ↔ doen — een actie ondernemen

Verwante vertalingen van Tat



Frans

Uitgebreide vertaling voor Tat (Frans) in het Duits

état:

état [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'état (condition; situation; position; prise de position)
    der Zustand; die Kondition; die Beschaffenheit; der Gemütszustand
  2. l'état (prestige; statut; considération; respectabilité)
    Ansehen; die Prestige
    • Ansehen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Prestige [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. l'état (nation; Etat; royaume; )
    Land; der Staat; Reich; die Nation
    • Land [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Staat [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Reich [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Nation [die ~] zelfstandig naamwoord
  4. l'état (situation; condition; disposition; )
    der Zustand; die Kondition; die Verfassung; die Beschaffenheit
  5. l'état
    der Zustand; der Status
    • Zustand [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Status [der ~] zelfstandig naamwoord
  6. l'état
    der Status
    • Status [der ~] zelfstandig naamwoord
  7. l'état
    der Zustand
    • Zustand [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor état:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ansehen considération; prestige; respectabilité; statut; état air; airs; allure; aperception; apparence; aspect; autorité; extérieur; honorabilité; image perçue; impression; mine; observation; perception; pouvoir; puissance; reconnaissance sociale; regard; respectabilité
Beschaffenheit circonstance; condition; disposition; ennuis; position; prise de position; situation; tracas; état configuration; façon; forme; manière; moule; qualité
Gemütszustand condition; position; prise de position; situation; état disposition d'âme; disposition mentale; humeur; moral; état d'esprit; état d'âme; état mental
Kondition circonstance; condition; disposition; ennuis; position; prise de position; situation; tracas; état condition; configuration; critère; demande; exigence; façon; forme; manière; moule; stipulation
Land Etat; autorités; circonstance; condition; empire; nation; peuple; royaume; situation; état campagne; mère patrie; patrie; pays d'origine; pays natal; paysage; terre
Nation Etat; autorités; circonstance; condition; empire; nation; peuple; royaume; situation; état mère patrie; nation; patrie; pays d'origine; pays natal; peuple
Prestige considération; prestige; respectabilité; statut; état
Reich Etat; autorités; circonstance; condition; empire; nation; peuple; royaume; situation; état royaume
Staat Etat; autorités; circonstance; condition; empire; nation; peuple; royaume; situation; état Etat; autorité; autorités; empire; gouvernement; pouvoir public; royaume; État
Status état disponibilité; limite d'approbation autorisée; reconnaissance sociale; statut; statut de connexion; statut de paiement
Verfassung circonstance; condition; disposition; ennuis; situation; tracas; état composition; configuration; constitution; constitution physique; constitutions; construction; emplacement; façon; forme; loi fondamentale; manière; moule; physique; position; situation
Zustand circonstance; condition; disposition; ennuis; position; prise de position; situation; tracas; état emplacement; position; situation

Synoniemen voor "état":


Wiktionary: état

état
noun
  1. Disposition de quelqu’un, de quelque chose
  2. Profession, condition
état
noun
  1. Art und Weise, wie etwas zu einem bestimmen Zeitpunkt ist
  2. qualitativer Zustand, in dem sich jemand oder etwas körperlich oder geistig befindet
  3. heutzutage sehr selten im Plural: Eigenart oder Zustand einer Sache
  4. geistig und emotional empfundener Körperzustand
Cross Translation:
FromToVia
• état → Staat ↔ staat — een land
• état → Provinz; Land ↔ province — A subdivision of government usually one step below the national level
• état → Zustand ↔ state — a condition

État:

État

  1. État
    der Staat
    • Staat [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor État:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Staat État Etat; autorité; autorités; circonstance; condition; empire; gouvernement; nation; peuple; pouvoir public; royaume; situation; état

Wiktionary: État

État
noun
  1. Forme du gouvernement d’un peuple, d’une nation.
État
noun
  1. Gebiet, auf dem ein Staat liegt
  2. in der Schweiz: ein Kanton
  3. Gesamtheit der Einrichtungen, die dazu dienen, das Zusammenleben der auf einem abgegrenzten Territorium lebenden Menschen mithilfe von Gesetzgebung, Rechtsprechung und vollziehender Gewalt dauerhaft sicherzustellen
Cross Translation:
FromToVia
• État → Staat ↔ state — any sovereign polity
• État → Staat; Land ↔ state — a political division of a federation retaining a degree of autonomy







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1555 seconde
Page rendered in 1.0 seconds