Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Werft

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Werft

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Werft:
  2. werfen:
  3. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Werft (Duits) in het Frans

Werft:

Werft [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Werft (Dock; Schiffswerft; Schiffbauplatz)
    le dock
    • dock [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. die Werft (Schiffswerft; Helling; Schiffbauplatz)
    la cale de carénage
  3. die Werft (Schiffswerft; Schiffbauplatz)
    le chantier naval

Vertaal Matrix voor Werft:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cale de carénage Helling; Schiffbauplatz; Schiffswerft; Werft
chantier naval Schiffbauplatz; Schiffswerft; Werft Schiffswerft
dock Dock; Schiffbauplatz; Schiffswerft; Werft Schiffswerft; Silo

Synoniemen voor "Werft":


Wiktionary: Werft

Werft
noun
  1. Industrieanlage zum Bauen und Reparieren von Schiffen und Flugzeugen
Werft
noun
  1. lieu où l’on ranger, où l’on entasse des piles de gros bois à brûler, de bois de charpente, ou de charronnage.
Cross Translation:
FromToVia
• Werft → chantier naval ↔ dockyard — ship repair place
• Werft → chantier naval ↔ shipyard — place to build and repair ships

werfen:

werfen werkwoord (werfe, wirfst, wirft, warf, warft, geworfen)

  1. werfen
    jeter
    • jeter werkwoord (jette, jettes, jetons, jetez, )
  2. werfen (abwerfen; schmeißen)
    laisser quelque part; déposer quelque part
  3. werfen (schmeißen)
    se casser la gueule
  4. werfen (schmeißen)
    foutre
    • foutre werkwoord (fous, fout, foutons, foutez, )
  5. werfen (schmeißen; pfeffern)
    lancer; flanquer
    • lancer werkwoord (lance, lances, lançons, lancez, )
    • flanquer werkwoord (flanque, flanques, flanquons, flanquez, )

Conjugations for werfen:

Präsens
  1. werfe
  2. wirfst
  3. wirft
  4. werfen
  5. werft
  6. werfen
Imperfekt
  1. warf
  2. warfst
  3. warf
  4. warfen
  5. warft
  6. warfen
Perfekt
  1. habe geworfen
  2. hast geworfen
  3. hat geworfen
  4. haben geworfen
  5. habt geworfen
  6. haben geworfen
1. Konjunktiv [1]
  1. werfe
  2. werfest
  3. werfe
  4. werfen
  5. werfet
  6. werfen
2. Konjunktiv
  1. weürfe
  2. würfest
  3. würfe
  4. würfen
  5. würfet
  6. würfen
Futur 1
  1. werde werfen
  2. wirst werfen
  3. wird werfen
  4. werden werfen
  5. werdet werfen
  6. werden werfen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde werfen
  2. würdest werfen
  3. würde werfen
  4. würden werfen
  5. würdet werfen
  6. würden werfen
Diverses
  1. werf!
  2. werft!
  3. werfen Sie!
  5. geworfen
  6. werfend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor werfen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lancer Aufwerfen; Emporwerfen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
déposer quelque part abwerfen; schmeißen; werfen
flanquer pfeffern; schmeißen; werfen herunterwerfen; hinauswerfen
foutre schmeißen; werfen bersten; platzen; zerspringen
jeter werfen abwerfen; beseitigen; entfernen; herunterwerfen; hinabstossen; hinauswerfen; hinunterwerfen; hinwerfen; kugeln; loswerfen; schleudern; schmeißen; schmettern; stürzen; vergeuden; verhunzen; verprassen; verschwenden; vertun; wegschmeißen; zuschütten; zuwerfen
laisser quelque part abwerfen; schmeißen; werfen
lancer pfeffern; schmeißen; werfen Gespräch anknöpfen; Zur Sprache bringen; abgeben; abwerfen; anfangen; anheben; annehmen; anordnen; anschneiden; aufbauen; auflassen; aufnehmen; aufstellen; aufwerfen; ausbringen; ausgeben; aushusten; ausrichten; ausspucken; bauen; beginnen; beim publikum einführen; deichseln; einführen; einleiten; einläuten; einrichten; einsetzen; einwerfen; erbauen; errichten; erstatten; herausbringen; herrichten; herunterwerfen; hinauswerfen; hinunterwerfen; hinwerfen; hochwerfen; introduzieren; kugeln; lancieren; nach oben werfen; organisieren; postulieren; regeln; schleudern; schmeißen; schmettern; starten; steigenlassen; stürzen; suggerieren; veranstalten; vorbringen; vorschlagen; zur Rede bringen
se casser la gueule schmeißen; werfen ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen

Synoniemen voor "werfen":


Wiktionary: werfen

werfen
  1. etwas in eine bestimmte Richtung schleudern
werfen
verb
  1. gonfler la poitrine, la mettre en avant, bomber la poitrine, bomber le thorax.
  2. lancer avec la main ou de quelque autre manière.
  3. Jeter en avant avec force.
  4. Jeter en hauteur, avec force.
  5. (Figuré) Jeter.
  6. Se jeter avec impétuosité, avec effort.
  7. Jeter, diriger en avant.
Cross Translation:
FromToVia
• werfen → jeter ↔ cast — to throw forcefully
• werfen → lancer ↔ pitch — to throw
• werfen → lancer ↔ pitch — baseball: to throw the ball toward home plate
• werfen → projeter ↔ project — cast (image/shadow)
• werfen → jeter; lancer ↔ throw — to cause an object to move rapidly through the air
• werfen → mettre bas ↔ whelp — (animals) to give birth
• werfen → gauchir ↔ kromtrekken — vervorming van hout, planken enz. onder invloed van vochtigheid en/of temperatuursveranderingen
• werfen → lancer; jeter ↔ gooien — het door de lucht verplaatsen van een voorwerp, al dan niet naar een doelwit
• werfen → jeter; lancer ↔ werpen — met een krachtige zwaai van de arm iets uit de hand naar iets of iemand heen laten gaan







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0592 seconde
Page rendered in 1.0 seconds