Home ->Woordenboeken ->Duits/Frans ->Zoek: Falle

Duitse en Franse zoekresultaten voor: Falle

Overzicht
Duits naar Frans:   Meer gegevens...
  1. Falle:
  2. fallen:
  3. Fälle:
  4. fällen:
  5. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor Falle (Duits) in het Frans

Falle:

Falle [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Falle (Hinterhalt)
    le piège; le guet-apens; l'embuscade
  2. die Falle (Klampe; Milbe; Klemme; Krampe)
    la maille; la mite; la trappe; l'étau
    • maille [la ~] zelfstandig naamwoord
    • mite [la ~] zelfstandig naamwoord
    • trappe [la ~] zelfstandig naamwoord
    • étau [le ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Falle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
embuscade Falle; Hinterhalt
guet-apens Falle; Hinterhalt
maille Falle; Klampe; Klemme; Krampe; Milbe Laufmasche; Masche
mite Falle; Klampe; Klemme; Krampe; Milbe Motte; Springer; Zoff
piège Falle; Hinterhalt Arglist; Arglistigkeit; Fußeisen; Fußfessel; Heimtücke; Klammer; Klammerhaken; Klemme; Klemmhefter; Lauer; Verwicklung
trappe Falle; Klampe; Klemme; Krampe; Milbe Arglist; Arglistigkeit; Fallklappe; Falltür; Heimtücke; Kellerlucke; Luke
étau Falle; Klampe; Klemme; Krampe; Milbe Klammer; Klammerhaken; Klemme; Klemmhefter; Schraube; Schraubstock; Wäscheklammer

Synoniemen voor "Falle":


Wiktionary: Falle

Falle
  1. Gerät zum Fangen von Wildtieren
Falle
noun
  1. nid de guêpes.
  2. populaire|fr lit.
  3. instrument, machine dissimuler dont on se servir pour prendre des animal, comme les loups, les renards, etc.
  4. piège tendre aux bêtes puantes.
Cross Translation:
FromToVia
• Falle → piège ↔ val — apparaat met een vallende deur of klem met als doel dieren te vangen
• Falle → collet ↔ snare — trap
• Falle → piège; collet ↔ trap — device designed to catch or kill animals
• Falle → piège; traquenard; souricière ↔ trap — trick or arrangement designed to catch someone in a more general sense
• Falle → tour; farce ↔ trick — something designed to fool

Falle vorm van fallen:

fallen werkwoord (falle, fällst, fällt, fiel, fielt, gefallen)

  1. fallen (ausrutschen; stürzen; hinfallen; )
    tomber; échouer; faire la culbute; rater; être un flop; ne pas réussir; basculer; renverser; trébucher; se casser la gueule; tomber à terre
    • tomber werkwoord (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • échouer werkwoord (échoue, échoues, échouons, échouez, )
    • faire la culbute werkwoord
    • rater werkwoord (rate, rates, ratons, ratez, )
    • être un flop werkwoord
    • ne pas réussir werkwoord
    • basculer werkwoord (bascule, bascules, basculons, basculez, )
    • renverser werkwoord (renverse, renverses, renversons, renversez, )
    • trébucher werkwoord (trébuche, trébuches, trébuchons, trébuchez, )
    • tomber à terre werkwoord
  2. fallen (abrutschen; senken; einsacken; )
    baisser; tomber; diminuer; couler; décroître; se plonger; sombrer; s'écrouler; s'affaisser; s'effoncer
    • baisser werkwoord (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • tomber werkwoord (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • diminuer werkwoord (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • couler werkwoord (coule, coules, coulons, coulez, )
    • décroître werkwoord (décroîs, décroît, décroîssons, décroîssez, )
    • se plonger werkwoord
    • sombrer werkwoord (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
    • s'écrouler werkwoord
    • s'affaisser werkwoord
    • s'effoncer werkwoord
  3. fallen (abrutschen; einsacken; glitschen; )
    couler; sombrer; s'enfoncer; s'enliser
    • couler werkwoord (coule, coules, coulons, coulez, )
    • sombrer werkwoord (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
    • s'enfoncer werkwoord
    • s'enliser werkwoord
  4. fallen (abbauen; vermindern; sinken; )
    décliner; réduire; diminuer; se restreindre; baisser; amoindrir; régresser; décroître
    • décliner werkwoord (décline, déclines, déclinons, déclinez, )
    • réduire werkwoord (réduis, réduit, réduisons, réduisez, )
    • diminuer werkwoord (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • se restreindre werkwoord
    • baisser werkwoord (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • amoindrir werkwoord (amoindris, amoindrit, amoindrissons, amoindrissez, )
    • régresser werkwoord (régresse, régresses, régressons, régressez, )
    • décroître werkwoord (décroîs, décroît, décroîssons, décroîssez, )
  5. fallen (rutschen; ausrutschen; glitschen)
    glisser; déraper; faire un vol plané; trébucher
    • glisser werkwoord (glisse, glisses, glissons, glissez, )
    • déraper werkwoord (dérape, dérapes, dérapons, dérapez, )
    • trébucher werkwoord (trébuche, trébuches, trébuchons, trébuchez, )
  6. fallen (taumeln; stürzen; einenPurzelbaumschlagen; )
    tomber; renverser; basculer; dégringoler; culbuter; faire la culbute
    • tomber werkwoord (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • renverser werkwoord (renverse, renverses, renversons, renversez, )
    • basculer werkwoord (bascule, bascules, basculons, basculez, )
    • dégringoler werkwoord (dégringole, dégringoles, dégringolons, dégringolez, )
    • culbuter werkwoord (culbute, culbutes, culbutons, culbutez, )
    • faire la culbute werkwoord
  7. fallen (blitzen; gewittern; donnern; )
    tonner; faire de l'orage
    • tonner werkwoord (tonne, tonnes, tonnons, tonnez, )
    • faire de l'orage werkwoord
  8. fallen (aufräumen; ausräumen; abräumen; )
    débarrasser; débarrasser la table; nettoyer; desservir
    • débarrasser werkwoord (débarrasse, débarrasses, débarrassons, débarrassez, )
    • nettoyer werkwoord (nettoie, nettoies, nettoyons, nettoyez, )
    • desservir werkwoord (dessers, dessert, desservons, desservez, )
  9. fallen (sinken; untergehen; versinken; )
    sombrer; couler; s'effoncer dans l'eau
    • sombrer werkwoord (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
    • couler werkwoord (coule, coules, coulons, coulez, )

Conjugations for fallen:

Präsens
  1. falle
  2. fällst
  3. fällt
  4. fallen
  5. fallt
  6. fallen
Imperfekt
  1. fiel
  2. fielst
  3. fiel
  4. fielen
  5. fielt
  6. fielen
Perfekt
  1. bin gefallen
  2. bist gefallen
  3. ist gefallen
  4. sind gefallen
  5. seid gefallen
  6. sind gefallen
1. Konjunktiv [1]
  1. falle
  2. fallest
  3. falle
  4. fallen
  5. fallet
  6. fallen
2. Konjunktiv
  1. fiele
  2. fielest
  3. fiele
  4. fielen
  5. fielet
  6. fielen
Futur 1
  1. werde fallen
  2. wirst fallen
  3. wird fallen
  4. werden fallen
  5. werdet fallen
  6. werden fallen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde fallen
  2. würdest fallen
  3. würde fallen
  4. würden fallen
  5. würdet fallen
  6. würden fallen
Diverses
  1. fall!
  2. fallt!
  3. fallen Sie!
  5. gefallen
  6. fallend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor fallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
couler Abfließen; Ablaufen; Wegfließen; Wegströmen
diminuer Abnutzen; Verschleißen; sich Mindern
décroître Absterben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amoindrir abbauen; abschwächen; fallen; fortnehmen; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; zurückgehen; zusammengehen abnehmen; beschränken; die Ausgaben einschränken; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabsetzen; kürzen; mindern; minimalisieren; reduzieren; schlechter werden; schrumpfen; schwinden; sich einschränken; sparsamer leben; verkleinern; vermindern; verringern; weniger werden; zurückgehen; zusammenschrumpfen
baisser abbauen; abrutschen; abschwächen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; fortnehmen; galvanisieren; herabmindern; herabsacken; herabsetzen; herunterrutschen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; sausen; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versenken; versiegen; versinken; verzinken; wegnehmen; zinken; zurückgehen; zusammengehen abblenden; abnehmen; beschränken; die Ausgaben einschränken; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabmindern; herabsetzen; herabtragen; hinunterbringen; kürzen; mindern; niedriger machen; reduzieren; schlechter werden; schrumpfen; senken; sich einschränken; sparsamer leben; verblassen; vermindern; verringern; weniger werden; zurückgehen
basculer ausrutschen; einenPurzelbaumschlagen; fallen; fliegen; hinfallen; kippen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen auf den Boden fallen; hinuntenfallen; kanten; kentern; kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen; umschlagen; umstürzen; wechseln
couler abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einbrechen; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; glitschen; herabsacken; herunterrutschen; sausen; schrumpfen; segeln; senken; setzen; sichsenken; sickern; sinken; umkommen; untergehen; versenken; versinken; verzinken; zinken; zurückgehen abfließen lassen; abtropfen; auslaufen lassen; auslecken; durchfallen; durchsickern; fliehen; fließen; flüchten; fortfließen; galvanisieren; herauströpfeln; in Strömen nierderstürzen; laufen; lecken; sickern; strömen; triefen; tropfen; tröpfeln; versenken; versickern; wegfließen
culbuter einenPurzelbaumschlagen; fallen; fliegen; hinfallen; kippen; purzeln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen auf den Boden fallen; hinuntenfallen; kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen; umstürzen
desservir abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen behindern; benachteiligen; düpieren; schaden; schädigen
diminuer abbauen; abrutschen; abschwächen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; fortnehmen; galvanisieren; herabmindern; herabsacken; herabsetzen; herunterrutschen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; sausen; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versenken; versiegen; versinken; verzinken; wegnehmen; zinken; zurückgehen; zusammengehen abnehmen; beschränken; die Ausgaben einschränken; einkürzen; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabsetzen; kürzen; kürzer machen; kürzermachen; mindern; minimalisieren; mit Masse benutzen; mässigen; reduzieren; schlechter werden; schmälern; schrumpfen; schwinden; sich einschränken; sparsamer leben; verkleinern; verknappen; verkürzen; vermindern; verringern; weniger werden; zurückfahren; zurückgehen; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken; zusammenschrumpfen
débarrasser abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen abdecken; abräumen; aufbewahren; aufheben; aufräumen; aus dem Weg räumen; ausgießen; ausleeren; ausräumen; ausschenken; ausschütten; austrinken; ausverkaufen; befreien; bergen; bewahren; entleeren; lagern; leer trinken; leeren; räumen; speichern; weglegen; wegräumen
débarrasser la table abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen
décliner abbauen; abschwächen; fallen; fortnehmen; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; zurückgehen; zusammengehen ablehnen; abstoßen; abwandeln; abweisen; abändern; beugen; deklinieren; geringer werden; konjugieren; schlechter werden; verbeugen; verblassen; vermindern; verringern; weigern; weniger werden; zurückweisen
décroître abbauen; abrutschen; abschwächen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; fortnehmen; galvanisieren; herabmindern; herabsacken; herabsetzen; herunterrutschen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; sausen; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versenken; versiegen; versinken; verzinken; wegnehmen; zinken; zurückgehen; zusammengehen abnehmen; beschränken; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabsetzen; kürzen; mindern; minimalisieren; reduzieren; schlechter werden; schrumpfen; schwinden; verkleinern; vermindern; verringern; weniger werden; zurückfahren; zurückgehen; zurückprallen; zurückscheuen; zurückschrecken; zurückzaudern; zurückzucken; zusammenschrumpfen
dégringoler einenPurzelbaumschlagen; fallen; fliegen; hinfallen; kippen; purzeln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen auf den Boden fallen; hinuntenfallen; kippen; purzeln; stolpern; taumeln; umfallen; umkippen
déraper ausrutschen; fallen; glitschen; rutschen ausgleiten; ausrutschen; gleiten; glitschen; rutschen; schlittern
faire de l'orage blitzen; donnern; ertönen; fallen; geifern; gewittern; grollen; grunzen; knallen; schleudern; schmatzen; schmeißen; schmettern; stürzen; tosen; wettern
faire la culbute ausrutschen; einenPurzelbaumschlagen; fallen; fliegen; hinfallen; kippen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen
faire un vol plané ausrutschen; fallen; glitschen; rutschen
glisser ausrutschen; fallen; glitschen; rutschen abgleiten; abrutschen; absteigen; ausgleiten; ausrutschen; führen; gleiten; glitschen; herabsteigen; heruntersteigen; hinabgleiten; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen; rutschen; schleudern; schlittern; zustecken; zustopfen
ne pas réussir ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen abgehen; auffliegen; danebengehen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen
nettoyer abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen abdecken; abhängen; abkoppeln; abräumen; abscheuern; abstauben; abtreiben; abtrennen; abwischen; andrehen; aufbewahren; aufheben; aufklären; aufknoten; auflösen; aufmachen; aufräumen; auftrennen; aufwischen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausmisten; ausräumen; ausverkaufen; bereinigen; bergen; bewahren; entstauben; klären; lagern; lockern; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; läutern; lösen; putzen; reinigen; reinmachen; sauber machen; sauberhalten; saubermachen; scheuern; schrubben; speichern; säubern; treiben; weglegen; wegräumen
rater ausrutschen; fallen; fliegen; hinfallen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen abgehen; auffliegen; danebengehen; einschießen; fehlschlagen; irren; mißlingen; mißraten; scheitern; schiefgehen; verfehlen; verpassen
renverser ausrutschen; einenPurzelbaumschlagen; fallen; fliegen; hinfallen; kippen; purzeln; stolpern; straucheln; stürzen; taumeln; umfallen; umkippen biegen; hinunterstossen; hinüberfahren; jemanden zu Fall bringen; kehren; kentern; kippen; mitreißen; modifizieren; umbiegen; umblasen; umdrehen; umfahren; umfallen; umkehren; umkippen; umreißen; umschlagen; umschütten; umspringen; umstoßen; umstürzen; umwehen; umwerfen; überfahren
réduire abbauen; abschwächen; fallen; fortnehmen; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; zurückgehen; zusammengehen abkürzen; abnehmen; beschränken; die Ausgaben einschränken; eindicken; einkochen; einkürzen; einschrumpfen; einschränken; geringer werden; herabsetzen; kürzen; kürzer machen; kürzermachen; mindern; minimalisieren; minimieren; mit Masse benutzen; mässigen; reduzieren; schlechter werden; schmälern; schrumpfen; schwinden; sich einschränken; sparsamer leben; umrechnen; verkleinern; verknappen; verkürzen; vermindern; verringern; weniger werden; zurückgehen
régresser abbauen; abschwächen; fallen; fortnehmen; herabmindern; herabsetzen; kürzen; mindern; nachlassen; reduzieren; schmälern; schrumpfen; schwinden; schwächen; setzen; sinken; sparen; verknappen; vermindern; verringern; versiegen; wegnehmen; zurückgehen; zusammengehen abnehmen; einliefern; einreichen; einsenden; mindern; reduzieren; schrumpfen; zurückgehen
s'affaisser abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken abfüllen; ausbeuteln; auseinandergehen; durchbiegen; durchzechen; einbrechen; einpacken; einsacken; einsinken; einstürzen; prolabieren; setzen; sichsenken; versinken; vorfallen; zusammenbrechen; zusammensinken
s'effoncer abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen; galvanisieren; herabsacken; herunterrutschen; sausen; segeln; senken; setzen; sickern; sinken; versenken; versinken; verzinken; zinken
s'effoncer dans l'eau einsinken; einstürzen; fallen; herunterrutschen; senken; sichsenken; sickern; sinken; umkommen; untergehen; versenken; versinken
s'enfoncer abrutschen; einbrechen; einsacken; einsinken; einstürzen; fallen; glitschen; schrumpfen; versinken; zurückgehen abfüllen; einsacken; einsinken; einstürzen; galvanisieren; versenken; zusammenbrechen; zusammenfallen; zusammensinken; zusammenstürzen
s'enliser abrutschen; einbrechen; einsacken; einsinken; einstürzen; fallen; glitschen; schrumpfen; versinken; zurückgehen versanden
s'écrouler abrutschen; aus Zink; durchfallen; durchrasseln; einnicken; einpacken; einsacken; einschlafen; einschlummern; einsinken; einstürzen; fallen

Synoniemen voor "fallen":


Wiktionary: fallen

fallen
verb
  1. auf einen niedrigeren Wert sinken
  2. unkontrolliert von oben nach unten bewegen (durch die Gravitation)
  3. sterben durch Gewalteinwirkung im Krieg
  4. einnehmen werden
fallen
verb
  1. S’arrêter à ; fixer son attention sur
  2. région, (vieilli) entraîner vers le bas par son propre poids, selon la loi d’attraction, à la suite d’une rupture d’équilibre. tomber.
  3. Baisser.
  4. Tomber ou sembler tomber du ciel comme la pluie, en parlant d'autres choses que la pluie
  5. Être entraîné de haut en bas par son poids
Cross Translation:
FromToVia
• fallen → tomber ↔ fall — move to a lower position under the effect of gravity
• fallen → tomber; devenir ↔ fall — become or change into
• fallen → retomber; revenir; incomber ↔ fall — be allotted to
• fallen → tomber ↔ vallen — vrijelijk onder invloed van de zwaartekracht naar de aarde bewegen
• fallen → dégringoler ↔ donderen — met veel lawaai ergens afvallen.

Fälle:

Fälle [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Fälle (Problemfall; Fall; Objekt; Geschichte; Scherereien)
    le cas problématique; le problème

Vertaal Matrix voor Fälle:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cas problématique Fall; Fälle; Geschichte; Objekt; Problemfall; Scherereien
problème Fall; Fälle; Geschichte; Objekt; Problemfall; Scherereien Abhandlung; Affäre; Anfrage; Angelegenheit; Arbeit; Aufgabe; Betreff; Blickpunkt; Blickwinkel; Fall; Frage; Fragestellung; Gesichtspunkt; Gesichtswinkel; Hinsicht; Interpellation; Komplikation; Kompliziertheit; Problem; Sache; Schwierigkeit; Streitfrage; Vortrag; Warte; Zeitpunkt; kleinePunkt

fällen:

fällen werkwoord (fälle, fällst, fällt, fällte, fälltet, gefällt)

  1. fällen (Bäume fällen; kappen; umhauen; )
    abattre; abattre des arbres
    • abattre werkwoord (abbats, abbat, abbattons, abbattez, )
    • abattre des arbres werkwoord
  2. fällen (umhauen)
    abattre
    • abattre werkwoord (abbats, abbat, abbattons, abbattez, )

Conjugations for fällen:

Präsens
  1. fälle
  2. fällst
  3. fällt
  4. fällen
  5. fällt
  6. fällen
Imperfekt
  1. fällte
  2. fälltest
  3. fällte
  4. fällten
  5. fälltet
  6. fällten
Perfekt
  1. habe gefällt
  2. hast gefällt
  3. hat gefällt
  4. haben gefällt
  5. habt gefällt
  6. haben gefällt
1. Konjunktiv [1]
  1. fälle
  2. fällest
  3. fälle
  4. fällen
  5. fället
  6. fällen
2. Konjunktiv
  1. fällte
  2. fälltest
  3. fällte
  4. fällten
  5. fälltet
  6. fällten
Futur 1
  1. werde fällen
  2. wirst fällen
  3. wird fällen
  4. werden fällen
  5. werdet fällen
  6. werden fällen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde fällen
  2. würdest fällen
  3. würde fällen
  4. würden fällen
  5. würdet fällen
  6. würden fällen
Diverses
  1. fälle!
  2. fällt!
  3. fällen Sie!
  5. gefällt
  6. fällend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor fällen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abattre Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen abbrechen; abhauen; abhouwen; abschießen; auseinandernehmen; brechen; deprimieren; entzwei gehen; erledigen; ermorden; erschiessen; erschießen; exekutieren; fertigmachen; fusilieren; ganz kaputt und auseinander holen; herabschiessen; herabspringen; herunterschiessen; hinunterschiessen; in Stücke brechen; kappen; niederschießen; niederschlagen; schießen auf; schlachten; schnell nach unten schießen; totschießen; töten; umblasen; umbringen; umkippen; umschlagen; umwehen; wegbrechen; zerbrechen; zu Boden schlagen; über den Haufen schießen
abattre des arbres Bäume fällen; abholzen; fällen; hacken; hauen; kappen; umhacken; umhauen; umschlagen

Wiktionary: fällen

fällen
verb
  1. von einer Entscheidung: etwas verbindlich festlegen
  2. von Bäumen: mit Axt, Säge oder anderem Hilfmittel roden
fällen
verb
  1. Mettre à bas, jeter à terre, faire tomber.
Cross Translation:
FromToVia
• fällen → abattre ↔ fell — to make something fall

Verwante vertalingen van Falle







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.2331 seconde
Page rendered in 1.0 seconds