Overzicht
Duits naar Frans: Meer gegevens...
-
hart:
- bruyant; fort; haut; bruyamment; agité; effervescence; tapageur; tapageuse; à haute voix; tapageusement; intensément; vif; fortement; véhément; intense; vivement; impitoyable; dur; très fort; froid; indifférent; insensible; sans coeur; dur comme l'acier; dur comme le fer; dur comme la pierre; dur comme un caillou; cruel; brutalement; inhumain; cruellement; tout près; à peine; de justesse; juste; tout juste; âpre; aigre; virulent; ulcéré; irrité; furieux; agressif; enragé; en colère; âcre; aigri; aigrement; âprement; férocement; furieusement; fou de rage; fâché contre; irrité contre; féroce; barbare; épouvantable; rude; répugnant; brutal; durement; cruelle; affreusement; affreux; monstrueux; sans pitié; atroce; terrible; abominable; terrifiant; hideux; rêche; atrocement; hideusement; inhumainement; inexorable; intraitable; inflexible; massif; massivement; plein; qui n'est pas creux; assourdissant; incontrôlé; impétueux; fougueusement; fervent; emporté; fougueux; impétueusement; insupportable; intolérable; intenable
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor hart (Duits) in het Frans
hart:
-
hart (laut; schnell; fest; schwierig; streng; lauthals; steif; herb; kaltblütig; sauer; lautstark; lärmend; schrill; unsanft; tosend; gefühllos; hörbar; geräuschvoll)
bruyant; fort; haut; bruyamment; agité; effervescence; tapageur; tapageuse; à haute voix; tapageusement-
bruyant bijvoeglijk naamwoord
-
fort bijvoeglijk naamwoord
-
haut bijvoeglijk naamwoord
-
bruyamment bijvoeglijk naamwoord
-
agité bijvoeglijk naamwoord
-
effervescence bijvoeglijk naamwoord
-
tapageur bijvoeglijk naamwoord
-
tapageuse bijvoeglijk naamwoord
-
à haute voix bijvoeglijk naamwoord
-
tapageusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
hart (gewaltsam; heftig; stark; hitzig; feurig; schlimm; kräftig; erregt; gereizt; intensiv; inbrünstig)
-
hart (eisenhart; stahlhart; steinhart; eisenstark)
impitoyable; dur; très fort; froid; indifférent; insensible; sans coeur; dur comme l'acier; dur comme le fer; dur comme la pierre; dur comme un caillou-
impitoyable bijvoeglijk naamwoord
-
dur bijvoeglijk naamwoord
-
très fort bijvoeglijk naamwoord
-
froid bijvoeglijk naamwoord
-
indifférent bijvoeglijk naamwoord
-
insensible bijvoeglijk naamwoord
-
sans coeur bijvoeglijk naamwoord
-
dur comme l'acier bijvoeglijk naamwoord
-
dur comme le fer bijvoeglijk naamwoord
-
dur comme la pierre bijvoeglijk naamwoord
-
dur comme un caillou bijvoeglijk naamwoord
-
-
hart (anzüglich; heftig; gefühllos; grausam; grell; eckig; feurig; unmenschlich; barbarisch; grob; bissig; kantig; bestialisch; beißend; kaltblütig; geharnischt)
cruel; impitoyable; brutalement; inhumain; cruellement-
cruel bijvoeglijk naamwoord
-
impitoyable bijvoeglijk naamwoord
-
brutalement bijvoeglijk naamwoord
-
inhumain bijvoeglijk naamwoord
-
cruellement bijvoeglijk naamwoord
-
-
hart (haarscharf)
tout près; à peine; de justesse; juste; tout juste-
tout près bijvoeglijk naamwoord
-
à peine bijvoeglijk naamwoord
-
de justesse bijvoeglijk naamwoord
-
juste bijvoeglijk naamwoord
-
tout juste bijvoeglijk naamwoord
-
-
hart (bitter entäuscht; verbittert; hell; wütend; wüst; roh; tüchtig; wild; öde; grell; heftig; bissig; rüde; rasend; grimmig; stürmisch; höllisch; schneidig; klirrend; tobend; schnippisch; haarig; gellend; beißend; geharnischt)
âpre; aigre; virulent; ulcéré; irrité; furieux; agressif; enragé; en colère; âcre; aigri; aigrement; âprement; férocement; furieusement; fou de rage; fâché contre; irrité contre-
âpre bijvoeglijk naamwoord
-
aigre bijvoeglijk naamwoord
-
virulent bijvoeglijk naamwoord
-
ulcéré bijvoeglijk naamwoord
-
irrité bijvoeglijk naamwoord
-
furieux bijvoeglijk naamwoord
-
agressif bijvoeglijk naamwoord
-
enragé bijvoeglijk naamwoord
-
en colère bijvoeglijk naamwoord
-
âcre bijvoeglijk naamwoord
-
aigri bijvoeglijk naamwoord
-
aigrement bijvoeglijk naamwoord
-
âprement bijvoeglijk naamwoord
-
férocement bijvoeglijk naamwoord
-
furieusement bijvoeglijk naamwoord
-
fou de rage bijvoeglijk naamwoord
-
fâché contre bijvoeglijk naamwoord
-
irrité contre bijvoeglijk naamwoord
-
-
hart (unmenschlich; furchtbar; roh; grausam; herzlos; scharf; grob; wild; brutal; fürchterlich; entsetzlich; bestialisch; barbarisch; schauervoll; schrecklich; gewaltig; scheußlich; gräßlich; schaurig; grausig; abscheulich; grauenerregend; abscheuerregend)
inhumain; féroce; barbare; épouvantable; rude; cruel; répugnant; brutal; durement; cruelle; affreusement; affreux; impitoyable; monstrueux; sans pitié; atroce; terrible; dur; abominable; terrifiant; hideux; brutalement; rêche; atrocement; cruellement; férocement; hideusement; inhumainement-
inhumain bijvoeglijk naamwoord
-
féroce bijvoeglijk naamwoord
-
barbare bijvoeglijk naamwoord
-
épouvantable bijvoeglijk naamwoord
-
rude bijvoeglijk naamwoord
-
cruel bijvoeglijk naamwoord
-
répugnant bijvoeglijk naamwoord
-
brutal bijvoeglijk naamwoord
-
durement bijvoeglijk naamwoord
-
cruelle bijvoeglijk naamwoord
-
affreusement bijvoeglijk naamwoord
-
affreux bijvoeglijk naamwoord
-
impitoyable bijvoeglijk naamwoord
-
monstrueux bijvoeglijk naamwoord
-
sans pitié bijvoeglijk naamwoord
-
atroce bijvoeglijk naamwoord
-
terrible bijvoeglijk naamwoord
-
dur bijvoeglijk naamwoord
-
abominable bijvoeglijk naamwoord
-
terrifiant bijvoeglijk naamwoord
-
hideux bijvoeglijk naamwoord
-
brutalement bijvoeglijk naamwoord
-
rêche bijvoeglijk naamwoord
-
atrocement bijvoeglijk naamwoord
-
cruellement bijvoeglijk naamwoord
-
férocement bijvoeglijk naamwoord
-
hideusement bijvoeglijk naamwoord
-
inhumainement bijvoeglijk naamwoord
-
-
hart (unerbittlich; gnadenlos; rücksichtslos; herrisch; hartherzig; herrschsüchtig; unnachsichtig)
inexorable; impitoyable; intraitable; inflexible-
inexorable bijvoeglijk naamwoord
-
impitoyable bijvoeglijk naamwoord
-
intraitable bijvoeglijk naamwoord
-
inflexible bijvoeglijk naamwoord
-
-
hart (robust; massiv; schwer; stark; kräftig; stabil; stramm; forsch; stämmig; klotzig)
massif; massivement; plein; qui n'est pas creux-
massif bijvoeglijk naamwoord
-
massivement bijvoeglijk naamwoord
-
plein bijvoeglijk naamwoord
-
qui n'est pas creux bijvoeglijk naamwoord
-
-
hart (ohrenbetäubend; laut; schwierig; schrill; unsanft; eisenhart; streng; herb; eisern; gefühllos; hörbar; stahlhart; eisenstark)
assourdissant; dur comme un caillou; dur comme le fer; sans coeur; dur comme la pierre-
assourdissant bijvoeglijk naamwoord
-
dur comme un caillou bijvoeglijk naamwoord
-
dur comme le fer bijvoeglijk naamwoord
-
sans coeur bijvoeglijk naamwoord
-
dur comme la pierre bijvoeglijk naamwoord
-
-
hart (unbeherrscht; grimmig; hemmungslos; gellend; hell; scharf; grob; leidenschaftlich; grell; heftig; bewegt; stürmisch; hitzig; höllisch; jähzornig; temperamentvoll; klirrend; ungestüm; auffahrend)
incontrôlé; impétueux; fougueusement; fervent; emporté; fougueux; véhément; impétueusement-
incontrôlé bijvoeglijk naamwoord
-
impétueux bijvoeglijk naamwoord
-
fougueusement bijvoeglijk naamwoord
-
fervent bijvoeglijk naamwoord
-
emporté bijvoeglijk naamwoord
-
fougueux bijvoeglijk naamwoord
-
véhément bijvoeglijk naamwoord
-
impétueusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
hart (grimmig; bitter; heftig)
insupportable; intolérable; intenable-
insupportable bijvoeglijk naamwoord
-
intolérable bijvoeglijk naamwoord
-
intenable bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor hart:
Synoniemen voor "hart":
Wiktionary: hart
hart
Cross Translation:
adjective
hart
-
von Fakten: lückenlos und über alle Zweifel erhaben bewiesen
- hart → éprouvé; indéniable; prouvé
-
mit großer Kraft
-
nicht von Mitleid, Mitgefühl oder Barmherzigkeit geleitet - derart, dass es an Grausamkeit grenzt.
- hart → insensible; inflexible; impitoyable; dur
-
nur mit großem Kraftaufwand verformbar
- hart → dur
adjective
-
Qui est d’un goût âpre, se dit d’un vin acide, dur et âpre
-
Qui a une saveur acide et amère provoquant un sentiment désagréable.
-
Qui a un aspect pointu, tranchant, voire déchirer.
- aigu → schrill; gellend; akut; heftig; hitzig; plötzlich auftretend; spitz; spitzwinkelig; grell; grelltönend; durchdringend; herb; scharf; beißend; hart; rau; streng
-
Qui couper.
-
Qui produire une douleur âpre et aiguë.
-
Qui, par suite de sa fermeté, est difficile à pénétrer, à entamer.
-
Qui a de la consistance, de la dureté.
-
délié, menu, mince ou étroit.
-
Qui n’est pas fin, qui n’est pas délicat.
- grossier → an; barsch; grob; derb; rau; hart; taktlos; plump; unziemlich; unschicklich; ungehörig; ungebührlich; unanständig; rauh; roh
-
Qui couper ou qui est propre à couper.
-
didact|fr Qui mordre.
-
Qui percer, qui pénétrer.
-
Qui piquer.
-
Qui se termine en pointe
-
Qui pénétrer.
-
Translations
-
Qui avancer, qui sortir en dehors.
-
désuet|fr Qui concerne le peuple, le quidam, le personnage quelconque.
-
Qui a quelque chose de piquant et d’irritant.
-
Qui, par sa rudesse ou son âcreté, produit une sensation désagréable aux organes du toucher, de l’ouïe ou du goût.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• hart | → sévère; dur | ↔ bitter — harsh, piercing or stinging |
• hart | → dur | ↔ hard — resistant to pressure |
• hart | → dur; difficile | ↔ hard — requiring a lot of effort to do or understand |
• hart | → dur | ↔ hard — severe |
• hart | → dure | ↔ hard — of water, high in dissolved calcium compounds |