Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
- getrennt:
-
trennen:
- soltar; desatar; soltarse; separarse; despedirse; desarticularse; separar; compartir; subdividir; distribuir; repartir; dividir; desvincular; deshacer; deshacerse; desintegrarse; romper; interrumpir; disociar; quebrar; investigar; averiguar; desenredar; desmenuzar; resolver; deshilachar; destejer; descifrar; deshilar; aislar; escindir; poner aparte; apartar; incomunicar; bifurcarse; alejar de; disolver; desmontar; desleír; desenmarañar; divorciarse; cortar; partir; desenganchar; fisionar; desasociar; desconectar; desanclar
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor getrennt (Duits) in het Spaans
getrennt:
-
getrennt (absonderlich; freistehend; abgeschieden; separat; einzeln; abgesondert; apart; gesondert)
separado; aparte; soltero; desmarcado; independiente; por separado; solo; partido; diferente; a granel; individual; mono; singular; repartido; distribuído; disipado; desunido; sin parecido-
separado bijvoeglijk naamwoord
-
aparte bijvoeglijk naamwoord
-
soltero bijvoeglijk naamwoord
-
desmarcado bijvoeglijk naamwoord
-
independiente bijvoeglijk naamwoord
-
por separado bijvoeglijk naamwoord
-
solo bijvoeglijk naamwoord
-
partido bijvoeglijk naamwoord
-
diferente bijvoeglijk naamwoord
-
a granel bijvoeglijk naamwoord
-
individual bijvoeglijk naamwoord
-
mono bijvoeglijk naamwoord
-
singular bijvoeglijk naamwoord
-
repartido bijvoeglijk naamwoord
-
distribuído bijvoeglijk naamwoord
-
disipado bijvoeglijk naamwoord
-
desunido bijvoeglijk naamwoord
-
sin parecido bijvoeglijk naamwoord
-
-
getrennt (freistehend; separat; einzeln; abgesondert; gesondert; einzelstehend; alleinstehend; jeder für sich; vereinzelt)
separado; aparte; aislado; suelto; independiente; desmarcado; individual-
separado bijvoeglijk naamwoord
-
aparte bijvoeglijk naamwoord
-
aislado bijvoeglijk naamwoord
-
suelto bijvoeglijk naamwoord
-
independiente bijvoeglijk naamwoord
-
desmarcado bijvoeglijk naamwoord
-
individual bijvoeglijk naamwoord
-
-
getrennt (gesondert; geschieden; geteilt)
-
getrennt
-
getrennt
desconectado-
desconectado bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor getrennt:
Synoniemen voor "getrennt":
Wiktionary: getrennt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• getrennt | → aparte; separadamente | ↔ apart — separately, in regard to space or company |
• getrennt | → separado | ↔ separate — apart from; not connected to |
• getrennt | → separado | ↔ separate — followed by "from": not together with |
• getrennt | → separadamente | ↔ separately — in a separate manner |
• getrennt | → particular; especial | ↔ particulier — Qui présente une caractéristique spéciale, qui appartenir, proprement et singulièrement, à certaines personnes ou à certaines choses; qui n’est point commun à d’autres personnes, à d’autres choses de même espèce. |
trennen:
-
trennen (losmachen; lösen; auflösen; locker machen; entkoppeln; unterbrechen; enträtseln; aufbinden; aufknöpfen; aufmachen; loslösen; entwirren; abkoppeln; lockern; entfesseln; aufknüpfen; aufhaken; losbekommen; entknoten; loskriegen; aufknoten)
-
trennen (auseinandergehen; scheiden; auflösen; auseinanderstieben; auseinandertreiben)
separarse; despedirse; desarticularse-
separarse werkwoord
-
despedirse werkwoord
-
desarticularse werkwoord
-
-
trennen (scheiden)
-
trennen (aufgliedern; teilen; aufteilen; scheiden; dividieren; gliedern)
compartir; subdividir; distribuir; repartir; separar-
compartir werkwoord
-
subdividir werkwoord
-
distribuir werkwoord
-
repartir werkwoord
-
separar werkwoord
-
-
trennen (separieren; scheiden; absondern; abspalten)
separar; separarse; dividir; desvincular-
separar werkwoord
-
separarse werkwoord
-
dividir werkwoord
-
desvincular werkwoord
-
-
trennen (aus einander spleißen; scheiden; splissen; spleißen; abkoppeln; loskoppeln)
-
trennen (auflösen; auseinanderfallen; zerfallen; zersetzen; lösen; spalten; zerlegen; aufteilen; herauslösen)
-
trennen (auflösen; abbrechen; entbinden; beenden; brechen; anbrechen; unterbrechen; lösen; zerbrechen; abreißen; zerreißen; scheiden; entwirren; aufknöpfen; zerlegen; aufmachen; entfesseln; ausfransen; freilassen; enträtseln; entkoppeln; ausfädeln; ausfasern; entknoten; aufknoten; auseinanderfasern; aufdröseln)
romper; interrumpir; separar; disociar; quebrar-
romper werkwoord
-
interrumpir werkwoord
-
separar werkwoord
-
disociar werkwoord
-
quebrar werkwoord
-
-
trennen (entwirren; aussuchen; heraussuchen; erforschen; ausfransen; ergründen; herauspicken; erkunden; zupfen; entziffern; klauben; entknoten; sammeln; auswählen; auflösen; forschen; sieben; sortieren; sichten; rupfen; stochern; auslesen; selektieren; auskundschaften; enträtseln; aussondern; zerfasern; ausfädeln; aufknöpfen; ausfasern; auseinanderfasern; aufknoten; aufdröseln)
investigar; averiguar; desenredar; desmenuzar; resolver; deshilachar; destejer; deshacer; descifrar; deshilar-
investigar werkwoord
-
averiguar werkwoord
-
desenredar werkwoord
-
desmenuzar werkwoord
-
resolver werkwoord
-
deshilachar werkwoord
-
destejer werkwoord
-
deshacer werkwoord
-
descifrar werkwoord
-
deshilar werkwoord
-
-
trennen (absondern; isolieren; separieren; abtrennen; aussondern)
aislar; escindir; poner aparte; separar; apartar; incomunicar; bifurcarse; alejar de-
aislar werkwoord
-
escindir werkwoord
-
poner aparte werkwoord
-
separar werkwoord
-
apartar werkwoord
-
incomunicar werkwoord
-
bifurcarse werkwoord
-
alejar de werkwoord
-
-
trennen (entwirren; scheiden; entknoten; lösen; teilen; deuten; fasern; herausbringen; entziffern; enträtseln; aufknoten; sichlösen)
disolver; desmontar; desenredar; deshilar; deshilachar; desleír; desenmarañar-
disolver werkwoord
-
desmontar werkwoord
-
desenredar werkwoord
-
deshilar werkwoord
-
deshilachar werkwoord
-
desleír werkwoord
-
desenmarañar werkwoord
-
-
trennen (teilen; scheiden; zerlegen; abreißen; zerreißen; entkoppeln; abkoppeln; losreißen; wegreißen; loskoppeln)
divorciarse; separar; cortar; partir; dividir; deshacer; desmontar; separarse; desvincular; desenganchar; fisionar-
divorciarse werkwoord
-
separar werkwoord
-
cortar werkwoord
-
partir werkwoord
-
dividir werkwoord
-
deshacer werkwoord
-
desmontar werkwoord
-
separarse werkwoord
-
desvincular werkwoord
-
desenganchar werkwoord
-
fisionar werkwoord
-
-
trennen
desasociar-
desasociar werkwoord
-
-
trennen
desconectar-
desconectar werkwoord
-
-
trennen
-
trennen (Verknüpfung aufheben)
desvincular-
desvincular werkwoord
-
-
trennen (lösen; loslösen)
Conjugations for trennen:
Präsens
- trenne
- trennst
- trennt
- trennen
- trennt
- trennen
Imperfekt
- trennte
- trenntest
- trennte
- trennten
- trenntet
- trennten
Perfekt
- habe getrennt
- hast getrennt
- hat getrennt
- haben getrennt
- habt getrennt
- haben getrennt
1. Konjunktiv [1]
- trenne
- trennest
- trenne
- trennen
- trennet
- trennen
2. Konjunktiv
- trennte
- trenntest
- trennte
- trennten
- trenntet
- trennten
Futur 1
- werde trennen
- wirst trennen
- wird trennen
- werden trennen
- werdet trennen
- werden trennen
1. Konjunktiv [2]
- würde trennen
- würdest trennen
- würde trennen
- würden trennen
- würdet trennen
- würden trennen
Diverses
- trenn!
- trennt!
- trennen Sie!
- getrennt
- trennend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor trennen:
Synoniemen voor "trennen":
Wiktionary: trennen
trennen
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• trennen | → retirar | ↔ cut — to separate from prior association |
• trennen | → atravesar | ↔ cut — to intersect dividing into half |
• trennen | → partir; repartir | ↔ part — to divide in two |
• trennen | → separar | ↔ separate — disunite something from one thing |
• trennen | → partir; separar | ↔ split — separate |
• trennen | → dejar | ↔ quitter — Laisser quelqu’un quelque part, se séparer de lui. |
• trennen | → separar; apartar; segregar; dispersar | ↔ séparer — désunir des parties d’un même tout qui étaient joindre. |
• trennen | → escoger; seleccionar; apartar; segregar; separar; dispersar | ↔ trier — séparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter. |