Duits
Uitgebreide vertaling voor aufgeblasen (Duits) in het Spaans
aufgeblasen:
-
aufgeblasen (bombastisch; geschwollen; schwülstig; pathetisch; theatralisch; hochtrabend)
ostentoso; hinchado; pomposo; grandilocuente; fastuoso; bambollero; rimbombante; altisonante; altilocuente-
ostentoso bijvoeglijk naamwoord
-
hinchado bijvoeglijk naamwoord
-
pomposo bijvoeglijk naamwoord
-
grandilocuente bijvoeglijk naamwoord
-
fastuoso bijvoeglijk naamwoord
-
bambollero bijvoeglijk naamwoord
-
rimbombante bijvoeglijk naamwoord
-
altisonante bijvoeglijk naamwoord
-
altilocuente bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufgeblasen (aufgepumpt)
-
aufgeblasen (lautstark; aufgebläht; schreierisch; laut; auffällig; auffallend; lauthals; lärmend; aufschneiderisch)
ostentoso; ruidoso; llamativo; bullicioso; estridente; en voz alta; estruendoso; tumultuoso-
ostentoso bijvoeglijk naamwoord
-
ruidoso bijvoeglijk naamwoord
-
llamativo bijvoeglijk naamwoord
-
bullicioso bijvoeglijk naamwoord
-
estridente bijvoeglijk naamwoord
-
en voz alta bijvoeglijk naamwoord
-
estruendoso bijvoeglijk naamwoord
-
tumultuoso bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufgeblasen (aufschneiderisch; auffallend; auffällig; lautstark; hochmütig; lauthals; aufgebläht; hoffärtig)
llamativo; ostentoso; fantoche; bambollero-
llamativo bijvoeglijk naamwoord
-
ostentoso bijvoeglijk naamwoord
-
fantoche bijvoeglijk naamwoord
-
bambollero bijvoeglijk naamwoord
-
-
aufgeblasen (hochmütig; arrogant; selbstgefällig; eingebildet; eitel; herablassend; anmaßend; aufgebläht; dünkelhaft)
Vertaal Matrix voor aufgeblasen:
Synoniemen voor "aufgeblasen":
Wiktionary: aufgeblasen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aufgeblasen | → inflado; hinchado | ↔ inflated — filled with air |
• aufgeblasen | → pomposo; inflado; hinchado | ↔ inflated — pompous |
• aufgeblasen | → arrogante | ↔ rogue — Qui est hautain, arrogant, d’un abord raide et désagréable. |
aufgeblasen vorm van aufblasen:
-
aufblasen (übertreiben; aufbauschen; andicken)
Conjugations for aufblasen:
Präsens
- blase auf
- bläst auf
- bläst auf
- blasen auf
- blast auf
- blasen auf
Imperfekt
- blies auf
- bliest auf
- blies auf
- bliesen auf
- bliest auf
- bliesen auf
Perfekt
- habe aufgeblasen
- hast aufgeblasen
- hat aufgeblasen
- haben aufgeblasen
- habt aufgeblasen
- haben aufgeblasen
1. Konjunktiv [1]
- blase auf
- blasest auf
- blase auf
- blasen auf
- blaset auf
- blasen auf
2. Konjunktiv
- bliese auf
- bliesest auf
- bliese auf
- bliesen auf
- blieset auf
- bliesen auf
Futur 1
- werde aufblasen
- wirst aufblasen
- wird aufblasen
- werden aufblasen
- werdet aufblasen
- werden aufblasen
1. Konjunktiv [2]
- würde aufblasen
- würdest aufblasen
- würde aufblasen
- würden aufblasen
- würdet aufblasen
- würden aufblasen
Diverses
- blas auf!
- blast auf!
- blasen Sie auf!
- aufgeblasen
- aufblasend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor aufblasen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abultar | andicken; aufbauschen; aufblasen; übertreiben | ausbeulen; herausquellen; hervorquellen; hervorstehen |
exagerar | andicken; aufbauschen; aufblasen; übertreiben | andicken; aufbauschen; übertreiben |