Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
steigen:
- subir; ascender; subir escalando; ir subiendo; salir; estar de juerga; ir al paso; dar pasos; andar; aparecer; acudir; presentarse; mostrarse; construir; crear; establecer; edificar; levantar; fundar; erguir; erigir; levantarse; despegar; alzar el vuelo; alzar; echarse a volar; emerger; elevarse; volarse; levantar el vuelo; levantarse de un salto; tirar hacia arriba; enarcar; tomar velocidad; hurgar; reventar; trepar a; sacar al azar; ir a galope tendido; encaramarse a; coger a la arrebatiña; hacerse; surgir; fermentar; pasar; enseñar; producirse; encontrar; empezar; mostrar; ponerse; suceder; ocurrir; convertirse en; volverse; acontecer; resucitar; alzarse; formarse; efectuarse; erguirse; dar lugar a; sacar del agua; inclinarse hacia arriba; levantar la pata; bajar; apearse; hacer un paso abajo; escalar; venir hacia arriba
- Steigen:
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor Steigen (Duits) in het Spaans
steigen:
-
steigen (emporsteigen; zunehmen; anwachsen; anschwellen; schwellen)
-
steigen (hinaufklettern; klettern; hochsteigen; heraufsteigen)
-
steigen (ausgehen; stapfen; bummeln; im Schritt gehen; schreiten; gehen; ludern)
salir; estar de juerga; ir al paso; dar pasos; andar-
salir werkwoord
-
estar de juerga werkwoord
-
ir al paso werkwoord
-
dar pasos werkwoord
-
andar werkwoord
-
-
steigen (erscheinen; aufsteigen)
aparecer; acudir; presentarse; mostrarse-
aparecer werkwoord
-
acudir werkwoord
-
presentarse werkwoord
-
mostrarse werkwoord
-
-
steigen (hinaufgehen; aufsteigen)
-
steigen (aufbauen; bauen; konstruieren; gründen; errichten; erbauen; aufrichten; begründen; aufrücken; setzen; aufstellen; wallen; starten; hissen; etablieren; aufführen; aufziehen)
-
steigen (aufsteigen; aufführen; ersteigen; abheben; aufziehen; hinaufsteigen; aufwehen; erheben; steigern; verkehren; aufrücken; heben; anziehen; errichten; wallen; starten; angehen; aufbrechen; anlaufen; hissen; ansteigen; sprudeln; hochziehen; hinaufgehen; aufwerfen; hochkrempeln; verwirken; einläuten; davontragen; herausquellen; aufwallen; aufwirbeln; heraufkommen; emporsteigen; aufstauben; hochsteigen; einschnupfen; hinaufkommen; heraufsteigen; einschnauben; akzelerieren; sichheben)
levantarse; despegar; subir; alzar el vuelo; levantar; ascender; alzar; echarse a volar; emerger; elevarse; volarse; levantar el vuelo; levantarse de un salto; tirar hacia arriba; enarcar; tomar velocidad-
levantarse werkwoord
-
despegar werkwoord
-
subir werkwoord
-
alzar el vuelo werkwoord
-
levantar werkwoord
-
ascender werkwoord
-
alzar werkwoord
-
echarse a volar werkwoord
-
emerger werkwoord
-
elevarse werkwoord
-
volarse werkwoord
-
levantar el vuelo werkwoord
-
levantarse de un salto werkwoord
-
tirar hacia arriba werkwoord
-
enarcar werkwoord
-
tomar velocidad werkwoord
-
-
steigen (klettern)
hurgar; reventar; trepar a; sacar al azar; ir a galope tendido; encaramarse a; coger a la arrebatiña-
hurgar werkwoord
-
reventar werkwoord
-
trepar a werkwoord
-
sacar al azar werkwoord
-
ir a galope tendido werkwoord
-
encaramarse a werkwoord
-
coger a la arrebatiña werkwoord
-
-
steigen (anschwellen; werden; entstehen; entkeimen; gelangen; sicherheben; wachsen; eintreten; schwellen; aufgehen; entspringen; erstehen)
levantarse; hacerse; subir; surgir; fermentar; pasar; enseñar; producirse; encontrar; empezar; mostrar; ponerse; suceder; ocurrir; convertirse en; ascender; volverse; presentarse; mostrarse; acontecer; emerger; resucitar; alzarse; formarse; efectuarse; erguirse; dar lugar a; sacar del agua; inclinarse hacia arriba-
levantarse werkwoord
-
hacerse werkwoord
-
subir werkwoord
-
surgir werkwoord
-
fermentar werkwoord
-
pasar werkwoord
-
enseñar werkwoord
-
producirse werkwoord
-
encontrar werkwoord
-
empezar werkwoord
-
mostrar werkwoord
-
ponerse werkwoord
-
suceder werkwoord
-
ocurrir werkwoord
-
convertirse en werkwoord
-
ascender werkwoord
-
volverse werkwoord
-
presentarse werkwoord
-
mostrarse werkwoord
-
acontecer werkwoord
-
emerger werkwoord
-
resucitar werkwoord
-
alzarse werkwoord
-
formarse werkwoord
-
efectuarse werkwoord
-
erguirse werkwoord
-
dar lugar a werkwoord
-
sacar del agua werkwoord
-
inclinarse hacia arriba werkwoord
-
-
steigen (aufsitzen)
levantar la pata-
levantar la pata werkwoord
-
-
steigen (heruntersteigen; aussteigen; herabsteigen; hinabsteigen; hinuntersteigen)
-
steigen (aufragen; emporsteigen; schwellen; aufsteigen; ansteigen; ersteigen; heraufkommen; hochsteigen; emporragen; heraufsteigen; emporkommen)
levantarse; alzar; escalar; alzarse; elevarse; inclinarse hacia arriba; venir hacia arriba-
levantarse werkwoord
-
alzar werkwoord
-
escalar werkwoord
-
alzarse werkwoord
-
elevarse werkwoord
-
inclinarse hacia arriba werkwoord
-
venir hacia arriba werkwoord
-
Conjugations for steigen:
Präsens
- steige
- steigst
- steigt
- steigen
- steigt
- steigen
Imperfekt
- stieg
- stiegst
- stieg
- stiegen
- stiegt
- stiegen
Perfekt
- bin gestiegen
- bist gestiegen
- ist gestiegen
- sind gestiegen
- seid gestiegen
- sind gestiegen
1. Konjunktiv [1]
- steige
- steigest
- steige
- steigen
- steiget
- steigen
2. Konjunktiv
- stiege
- stiegst
- stiege
- stiegen
- stieget
- stiegen
Futur 1
- werde steigen
- wirst steigen
- wird steigen
- werden steigen
- werdet steigen
- werden steigen
1. Konjunktiv [2]
- würde steigen
- würdest steigen
- würde steigen
- würden steigen
- würdet steigen
- würden steigen
Diverses
- steig !
- steigt !
- steigen Sie !
- gestiegen
- steigend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor steigen:
Synoniemen voor "steigen":
Wiktionary: steigen
steigen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• steigen | → subir | ↔ ascend — to fly, to soar |
• steigen | → subir; escalar | ↔ climb — to ascend, to go up |
• steigen | → subir | ↔ climb — to mount, to move upwards on |
• steigen | → subir | ↔ go up — to move upwards |
• steigen | → levantarse | ↔ rise — To move upwards |
• steigen | → aumentar; ascender; subir | ↔ stijgen — naar boven gaan, toenemen |
• steigen | → trepar; encaramarse | ↔ klauteren — klimmen, zich verticaal verplaatsen met behulp van alle vier de ledematen |
• steigen | → subir | ↔ monter — Se déplacer vers le haut, s’élever en l’air |
• steigen | → montar | ↔ monter — Se mettre sur un animal ou un véhicule. |