Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
- zwicken:
-
Wiktionary:
- zwicken → pellizcar, pinchar, pinzar, coger con pinzas, apretar
Duits
Uitgebreide vertaling voor zwicken (Duits) in het Spaans
zwicken:
-
zwicken (kneifen; klemmen; zwacken)
sacar; arrancar; apretar; pellizcar; picotear; acuciar; carecer de; matarse trabajando; tener en falta de; echar en falta de; tener escasez de-
sacar werkwoord
-
arrancar werkwoord
-
apretar werkwoord
-
pellizcar werkwoord
-
picotear werkwoord
-
acuciar werkwoord
-
carecer de werkwoord
-
matarse trabajando werkwoord
-
tener en falta de werkwoord
-
echar en falta de werkwoord
-
tener escasez de werkwoord
-
-
zwicken (drücken; spannen; schnüren; kneifen)
-
zwicken (sichekligbenehmen; jammern; nörgeln; quaken; wehklagen; klagen; trödeln; eitern; klonen; leinern; wimmern; winseln; vergraulen; faseln; flennen; greinen; wegekeln)
Conjugations for zwicken:
Präsens
- zwicke
- zwickst
- zwickt
- zwicken
- zwickt
- zwicken
Imperfekt
- zwickte
- zwicktest
- zwickte
- zwickten
- zwicktet
- zwickten
Perfekt
- habe gezwickt
- hast gezwickt
- hat gezwickt
- haben gezwickt
- habt gezwickt
- haben gezwickt
1. Konjunktiv [1]
- zwicke
- zwickest
- zwicke
- zwicken
- zwicket
- zwicken
2. Konjunktiv
- zwickte
- zwicktest
- zwickte
- zwickten
- zwicktet
- zwickten
Futur 1
- werde zwicken
- wirst zwicken
- wird zwicken
- werden zwicken
- werdet zwicken
- werden zwicken
1. Konjunktiv [2]
- würde zwicken
- würdest zwicken
- würde zwicken
- würden zwicken
- würdet zwicken
- würden zwicken
Diverses
- zwick !
- zwickt !
- zwicken Sie !
- gezwickt
- zwickend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie