Duits
Uitgebreide vertaling voor zerspringen (Duits) in het Spaans
zerspringen:
-
zerspringen (platzen; bersten)
-
zerspringen (bersten; zerreißen; knistern; prasseln)
-
zerspringen (bersten; platzen; explodieren)
estallar; explotar; rajarse; resquebrajarse; cuartease; partir en pedazos; hacer explosión-
estallar werkwoord
-
explotar werkwoord
-
rajarse werkwoord
-
resquebrajarse werkwoord
-
cuartease werkwoord
-
partir en pedazos werkwoord
-
hacer explosión werkwoord
-
-
zerspringen (springen)
-
zerspringen (explodieren; springen; bersten)
explotar; estallar; explosionar; reventar; cuartease; agrietarse-
explotar werkwoord
-
estallar werkwoord
-
explosionar werkwoord
-
reventar werkwoord
-
cuartease werkwoord
-
agrietarse werkwoord
-
Conjugations for zerspringen:
Präsens
- zerspringe
- zerspringst
- zerspringt
- zerspringen
- zerspringt
- zerspringen
Imperfekt
- zerspringte
- zerspringtest
- zerspringte
- zerspringten
- zerspringtet
- zerspringten
Perfekt
- habe zerspringt
- hast zerspringt
- hat zerspringt
- haben zerspringt
- habt zerspringt
- haben zerspringt
1. Konjunktiv [1]
- zerspringe
- zerspringest
- zerspringe
- zerspringen
- zerspringet
- zerspringen
2. Konjunktiv
- zerspringte
- zerspringtest
- zerspringte
- zerspringten
- zerspringtet
- zerspringten
Futur 1
- werde zerspringen
- wirst zerspringen
- wird zerspringen
- werden zerspringen
- werdet zerspringen
- werden zerspringen
1. Konjunktiv [2]
- würde zerspringen
- würdest zerspringen
- würde zerspringen
- würden zerspringen
- würdet zerspringen
- würden zerspringen
Diverses
- zerspring!
- zerspringt!
- zerspringen Sie!
- zerspringt
- zerspringend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie