Duits
Uitgebreide vertaling voor verschicken (Duits) in het Spaans
verschicken:
-
verschicken (senden; abschicken)
enviar; mandar; expedir; remitir; suministrar; retransmitir; repartir-
enviar werkwoord
-
mandar werkwoord
-
expedir werkwoord
-
remitir werkwoord
-
suministrar werkwoord
-
retransmitir werkwoord
-
repartir werkwoord
-
-
verschicken (zusenden; schicken; versenden; abschicken; absenden; zum Versand bringen; einschicken; wegschicken; einsenden)
-
verschicken (wegsenden; versenden; schicken; zusenden; abschicken; absenden; zum Versand bringen; wegschicken; einsenden)
enviar; mandar; remitir; echar al correo; echar; soltar; expedir; emitir; retransmitir; rechazar; excarcelar-
enviar werkwoord
-
mandar werkwoord
-
remitir werkwoord
-
echar al correo werkwoord
-
echar werkwoord
-
soltar werkwoord
-
expedir werkwoord
-
emitir werkwoord
-
retransmitir werkwoord
-
rechazar werkwoord
-
excarcelar werkwoord
-
Conjugations for verschicken:
Präsens
- verschicke
- verschickst
- verschickt
- verschicken
- verschickt
- verschicken
Imperfekt
- verschickte
- verschicktest
- verschickte
- verschickten
- verschicktet
- verschickten
Perfekt
- habe verschickt
- hast verschickt
- hat verschickt
- haben verschickt
- habt verschickt
- haben verschickt
1. Konjunktiv [1]
- verschicke
- verschickest
- verschicke
- verschicken
- verschicket
- verschicken
2. Konjunktiv
- verschickte
- verschicktest
- verschickte
- verschickten
- verschicktet
- verschickten
Futur 1
- werde verschicken
- wirst verschicken
- wird verschicken
- werden verschicken
- werdet verschicken
- werden verschicken
1. Konjunktiv [2]
- würde verschicken
- würdest verschicken
- würde verschicken
- würden verschicken
- würdet verschicken
- würden verschicken
Diverses
- verschick!
- verschickt!
- verschicken Sie!
- verschickt
- verschickend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor verschicken:
Synoniemen voor "verschicken":
Wiktionary: verschicken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verschicken | → cursar; enviar | ↔ versturen — iets aan een verzendbedrijf ter bezorging afgeven |
• verschicken | → enviar | ↔ ship — to send a parcel or container |