Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
verlegen:
- tímido; desconcertado; poco confortable; apocado; confuso; azorado; desagradable; insociable; reprimido; deducido; apurado; descontado; esquivo; asustadizo; espantadizo
- trasladar; mover; desplazar; cambiar la fecha; transferir; cambiar de lugar; cambiar de sitio; posponer; tardar; postergarse; aplazar; postergar; retrasar; retrasarse; demorar; ganar tiempo; dejar en suspenso; dejar para más tarde; diferir; ceder el sitio; ubicar; tender; jugar; pagar; encajar; colocar; situar; hacer; poner; invertir; tumbar; reducir; componer; derribar; destinar; publicar; colocarse; engarzar; hacer arreglos musicales; depositar sobre; desperdiciar
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor verlegen (Duits) in het Spaans
verlegen:
-
verlegen (scheu; schüchtern; verschämt; befangen; zaghaft)
tímido; desconcertado; poco confortable; apocado; confuso; azorado; desagradable; insociable-
tímido bijvoeglijk naamwoord
-
desconcertado bijvoeglijk naamwoord
-
poco confortable bijvoeglijk naamwoord
-
apocado bijvoeglijk naamwoord
-
confuso bijvoeglijk naamwoord
-
azorado bijvoeglijk naamwoord
-
desagradable bijvoeglijk naamwoord
-
insociable bijvoeglijk naamwoord
-
-
verlegen (schüchtern; befangen)
desconcertado; reprimido; azorado; deducido; apurado; descontado-
desconcertado bijvoeglijk naamwoord
-
reprimido bijvoeglijk naamwoord
-
azorado bijvoeglijk naamwoord
-
deducido bijvoeglijk naamwoord
-
apurado bijvoeglijk naamwoord
-
descontado bijvoeglijk naamwoord
-
-
verlegen (scheu; schüchtern; befangen; kopfscheu)
tímido; esquivo; apocado; asustadizo; espantadizo-
tímido bijvoeglijk naamwoord
-
esquivo bijvoeglijk naamwoord
-
apocado bijvoeglijk naamwoord
-
asustadizo bijvoeglijk naamwoord
-
espantadizo bijvoeglijk naamwoord
-
-
verlegen (verschieben; verstellen; verrücken; verschleppen)
trasladar; mover; desplazar; cambiar la fecha; transferir; cambiar de lugar; cambiar de sitio-
trasladar werkwoord
-
mover werkwoord
-
desplazar werkwoord
-
cambiar la fecha werkwoord
-
transferir werkwoord
-
cambiar de lugar werkwoord
-
cambiar de sitio werkwoord
-
-
verlegen (hinausschieben; verschieben; vertagen; aufschieben)
posponer; tardar; postergarse; aplazar; postergar; retrasar; retrasarse; demorar; ganar tiempo; dejar en suspenso; dejar para más tarde; diferir-
posponer werkwoord
-
tardar werkwoord
-
postergarse werkwoord
-
aplazar werkwoord
-
postergar werkwoord
-
retrasar werkwoord
-
retrasarse werkwoord
-
demorar werkwoord
-
ganar tiempo werkwoord
-
dejar en suspenso werkwoord
-
dejar para más tarde werkwoord
-
diferir werkwoord
-
-
verlegen (rücken; versetzen; verschieben; umstellen; verstellen; zusammenrücken; sichversetzen; setzen; verrücken; einrücken; aufrücken; zur Seite rücken)
ceder el sitio-
ceder el sitio werkwoord
-
-
verlegen (unteraus legen; stecken; legen; vergeben; einstellen; abstellen; stellen; setzen; schalten; aufstellen; ablegen; einräumen; fügen; brühen; betten; anbringen; einteilen; einordnen; einweisen; hinlegen; schlingen; hinstellen; unterbringen; installieren; laichen; einrücken; stationieren; gruppieren)
ubicar; tender; jugar; pagar; encajar; colocar; situar; hacer; poner; invertir; mover; tumbar; reducir; componer; derribar; destinar; publicar; colocarse; engarzar; hacer arreglos musicales; depositar sobre-
ubicar werkwoord
-
tender werkwoord
-
jugar werkwoord
-
pagar werkwoord
-
encajar werkwoord
-
colocar werkwoord
-
situar werkwoord
-
hacer werkwoord
-
poner werkwoord
-
invertir werkwoord
-
mover werkwoord
-
tumbar werkwoord
-
reducir werkwoord
-
componer werkwoord
-
derribar werkwoord
-
destinar werkwoord
-
publicar werkwoord
-
colocarse werkwoord
-
engarzar werkwoord
-
hacer arreglos musicales werkwoord
-
depositar sobre werkwoord
-
-
verlegen (verlieren; loswerden; verschleppen; wegschaffen; verlorengehen; abhandenkommen)
desperdiciar-
desperdiciar werkwoord
-
Conjugations for verlegen:
Präsens
- verlege
- verlegst
- verlegt
- verlegen
- verlegt
- verlegen
Imperfekt
- verlegte
- verlegtest
- verlegte
- verlegten
- verlegtet
- verlegten
Perfekt
- habe verlegt
- hast verlegt
- hat verlegt
- haben verlegt
- habt verlegt
- haben verlegt
1. Konjunktiv [1]
- verlege
- verlegest
- verlege
- verlegen
- verleget
- verlegen
2. Konjunktiv
- verlegte
- verlegtest
- verlegte
- verlegten
- verlegtet
- verlegten
Futur 1
- werde verlegen
- wirst verlegen
- wird verlegen
- werden verlegen
- werdet verlegen
- werden verlegen
1. Konjunktiv [2]
- würde verlegen
- würdest verlegen
- würde verlegen
- würden verlegen
- würdet verlegen
- würden verlegen
Diverses
- verleg!
- verlegt!
- verlegen Sie!
- verlegt
- verlegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor verlegen:
Synoniemen voor "verlegen":
Wiktionary: verlegen
verlegen
Cross Translation:
verb
-
eine Sache an einem Ort ablegen an dem man sich später nicht mehr erinnern kann (meist im Nachhinein benutzt: verlegt haben)
- verlegen → perder
-
von einem Zeitpunkt auf einen anderen verschieben
- verlegen → aplacar
-
von einem Ort zu einem anderen bewegen
- verlegen → trasladar
-
ein Buch veröffentlichen
- verlegen → publicar
-
Scham, Unsicherheit empfindend
- verlegen → cohibido
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verlegen | → avergonzado | ↔ abashed — embarrassed |
• verlegen | → timido | ↔ coy — bashful, shy |
• verlegen | → avergonzado | ↔ embarrassed — Having a feeling of shameful discomfort |
• verlegen | → trasladar | ↔ relocate — to move (something) from one place to another |
• verlegen | → vergonzoso | ↔ shy — embarrassed |
• verlegen | → perder | ↔ zoekmaken — zo behandelen dat iets niet meer terug te vinden is |
• verlegen | → editar | ↔ éditer — publier un ouvrage ou le mettre en vente ; s’emploie généralement au sujet d’un livre. |