Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Vertaal verknoten

Vertaal verknoten van Duits naar Spaans

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. verknoten:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor verknoten (Duits) in het Spaans

verknoten:

verknoten werkwoord (verknote, verknotest, verknotet, verknotete, verknotetet, verknotet)

  1. verknoten (verbinden; knoten; anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen)
    abrochar; abotonar
  2. verknoten (verknüpfen; schnüren)
    atar; encordar
  3. verknoten (zuknöpfen; schließen; abschliessen; zumachen; festknöpfen)
    concluir; cuadrar; abrochar; abotonar
  4. verknoten (anknöpfen; anbinden; schnüren; )
    ligar; atar; anudar
  5. verknoten (anbinden; festbinden; binden; )
    ligar; amarrar; atar; sujetar
  6. verknoten (zusammenbinden; schnüren)
    encordar; atar; abrochar; abotonar

Conjugations for verknoten:

Präsens
  1. verknote
  2. verknotest
  3. verknotet
  4. verknoten
  5. verknotet
  6. verknoten
Imperfekt
  1. verknotete
  2. verknotetest
  3. verknotete
  4. verknoteten
  5. verknotetet
  6. verknoteten
Perfekt
  1. habe verknotet
  2. hast verknotet
  3. hat verknotet
  4. haben verknotet
  5. habt verknotet
  6. haben verknotet
1. Konjunktiv [1]
  1. verknote
  2. verknotest
  3. verknote
  4. verknoten
  5. verknotet
  6. verknoten
2. Konjunktiv
  1. verknotete
  2. verknotetest
  3. verknotete
  4. verknoteten
  5. verknotetet
  6. verknoteten
Futur 1
  1. werde verknoten
  2. wirst verknoten
  3. wird verknoten
  4. werden verknoten
  5. werdet verknoten
  6. werden verknoten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde verknoten
  2. würdest verknoten
  3. würde verknoten
  4. würden verknoten
  5. würdet verknoten
  6. würden verknoten
Diverses
  1. verknot!
  2. verknotet!
  3. verknoten Sie!
  5. verknotet
  6. verknotend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor verknoten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abrochar Anschnallen; festschnallen
anudar Anknöpfen; Knöpfe
atar Anfügen; Anheften; Anknöpfen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abotonar abschliessen; anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; schließen; schnüren; verbinden; verknoten; zuknöpfen; zumachen; zusammenbinden
abrochar abschliessen; anknöpfen; festknöpfen; festknüpfen; knoten; schließen; schnüren; verbinden; verknoten; zuknöpfen; zumachen; zusammenbinden anhaken; anhängen; ankoppeln; ankuppeln; haken; koppeln; kuppeln; zubinden
amarrar anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten anbinden; anketten; anlegen; befestigen; binden; büffeln; den Mund verbieten; einhaken; einstudieren; erlernen; erpressen; fesseln; festbinden; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; heften; knebeln; lernen; schnüren; sichern; studieren; verankern; zubinden; zurren
anudar anbinden; anknöpfen; befestigen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden bestechen; betören; bezaubern; heranlocken; herauslocken; ködern; mitlocken; verführen; verleiten; verlocken; zubinden
atar anbinden; anknöpfen; befestigen; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; schnüren; verknoten; verknüpfen; zusammenbinden an einander befestigen; anbinden; anheften; anreihen; aufbinden; aufknoten; aufreien; binden; den Mund verbieten; einpferchen; einschließen; einschnüren; einsperren; erpressen; fesseln; festbinden; festhalten; festheften; festlegen; festmachen; festschnallen; festsetzen; festzurren; gefangen halten; heften; hinhalten; hochbinden; in Haft behalten; internieren; klammern; knebeln; schnüren; umbinden; umwinden; unterbinden; verankern; verhaften; verschließen; zubinden; zurren; zusammenballen; zuschnüren
concluir abschliessen; festknöpfen; schließen; verknoten; zuknöpfen; zumachen abbrechen; ableiten; abmachen; abschließen; anhalten; aufhören; beenden; beschließen; bestimmen; enden; entnehmen; entscheiden; fertigbringen; fertigkriegen; fertigmachen; fertigstellen; festlegen; festsetzen; folgern; halten; konkludieren; mit Pfählen versehen; schließen; schlußfolgern; sperren; vereinbaren; verriegeln; verschließen; versperren; vollenden; zumachen; zusperren
cuadrar abschliessen; festknöpfen; schließen; verknoten; zuknöpfen; zumachen schließen; sperren; verriegeln; verschließen; versperren; zumachen; zusperren
encordar schnüren; verknoten; verknüpfen; zusammenbinden
ligar anbinden; anknöpfen; befestigen; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; schnüren; verknoten; zusammenbinden abbinden; durchstellen; weiterleiten
sujetar anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten abstützen; an einander befestigen; anbinden; anfeuern; animieren; anketten; anlegen; anspornen; antreiben; aufbinden; aufknoten; aufmuntern; befestigen; binden; dokumentieren; entlasten; ermuntern; ermutigen; fesseln; festbinden; festhalten; festklammern; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; heften; hochbinden; knebeln; motivieren; schnüren; stimulieren; stützen; unterstützen; verankern; zurren

Wiktionary: verknoten

verknoten
verb
  1. (transitiv) durch einen Knoten verbinden, anbinden
  2. (reflexiv) sich (zumeist ungewollt) verwirren, verwickeln







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0323 seconde
Page rendered in 1.0 seconds