Duits
Uitgebreide vertaling voor verhunzen (Duits) in het Spaans
verhunzen:
-
verhunzen (ermorden; umbringen)
-
verhunzen (vergällen; verderben; verpfuschen; vermasseln; vermurksen)
-
verhunzen (verprassen; verschwenden; vergeuden; vertun; wegschmeißen)
desperdiciar; malgastar; gastarse todo el dinero; derrochar; despilfarrar; consumir el tiempo parrandeando; dilapidar-
desperdiciar werkwoord
-
malgastar werkwoord
-
gastarse todo el dinero werkwoord
-
derrochar werkwoord
-
despilfarrar werkwoord
-
consumir el tiempo parrandeando werkwoord
-
dilapidar werkwoord
-
-
verhunzen (vertun; verschwenden; verderben; vergeuden; vergießen; verkrümeln; vermasseln; verpfuschen; vermurksen)
perder el tiempo; malgastar; malgastar el tiempo-
perder el tiempo werkwoord
-
malgastar werkwoord
-
malgastar el tiempo werkwoord
-
Conjugations for verhunzen:
Präsens
- verhunze
- verhunzt
- verhunzt
- verhunzen
- verhunzt
- verhunzen
Imperfekt
- verhunzte
- verhunztest
- verhunzte
- verhunzten
- verhunztet
- verhunzten
Perfekt
- habe verhunzt
- hast verhunzt
- hat verhunzt
- haben verhunzt
- habt verhunzt
- haben verhunzt
1. Konjunktiv [1]
- verhunze
- verhunzest
- verhunze
- verhunzen
- verhunzet
- verhunzen
2. Konjunktiv
- verhunzete
- verhunzetest
- verhunzete
- verhunzeten
- verhunzetet
- verhunzeten
Futur 1
- werde verhunzen
- wirst verhunzen
- wird verhunzen
- werden verhunzen
- werdet verhunzen
- werden verhunzen
1. Konjunktiv [2]
- würde verhunzen
- würdest verhunzen
- würde verhunzen
- würden verhunzen
- würdet verhunzen
- würden verhunzen
Diverses
- verhunz!
- verhunzt!
- verhunzen Sie!
- verhunzt
- verhunzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie