Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
springen:
- saltar; dar saltos; cortarse; levantarse de un salto; dar un salto; correr; aumentar la velocidad al llegar cerca de la meta; ir corriendo; galopear; apresurarse; sprintar; trotar; dar prisa; acelerar; meter prisa; correr velozmente; darse prisa; ir al trote; ir al galope; explotar; estallar; explosionar; reventar; cuartease; agrietarse; echar lúpulo en una bebida; saltar dentro; venir en ayuda; pasar por alto; saltar por encima; hacer tempo
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor springen (Duits) in het Spaans
springen:
-
springen (einen Sprung machen; hinunterspringen; hinabspringen)
-
springen (aufspringen)
saltar; cortarse; levantarse de un salto; dar un salto; dar saltos-
saltar werkwoord
-
cortarse werkwoord
-
levantarse de un salto werkwoord
-
dar un salto werkwoord
-
dar saltos werkwoord
-
-
springen (schnelllaufen; rennen; laufen; spurten; sprinten; wettlaufen; spritzen; traben; jagen; rasen; eilen; hetzen; hasten; stürzen; schuften; wetzen; galoppieren)
correr; aumentar la velocidad al llegar cerca de la meta; ir corriendo; galopear; apresurarse; sprintar; trotar; dar prisa; acelerar; meter prisa; correr velozmente; darse prisa; ir al trote; ir al galope-
correr werkwoord
-
ir corriendo werkwoord
-
galopear werkwoord
-
apresurarse werkwoord
-
sprintar werkwoord
-
trotar werkwoord
-
dar prisa werkwoord
-
acelerar werkwoord
-
meter prisa werkwoord
-
correr velozmente werkwoord
-
darse prisa werkwoord
-
ir al trote werkwoord
-
ir al galope werkwoord
-
-
springen (explodieren; bersten; zerspringen)
explotar; estallar; explosionar; reventar; cuartease; agrietarse-
explotar werkwoord
-
estallar werkwoord
-
explosionar werkwoord
-
reventar werkwoord
-
cuartease werkwoord
-
agrietarse werkwoord
-
-
springen (hüpfen)
-
springen (einspringen; hineinspringen; einhelfen)
-
springen (zerspringen)
-
springen (überspringen; hinüberspringen; herüberspringen)
saltar; pasar por alto; saltar por encima-
saltar werkwoord
-
pasar por alto werkwoord
-
saltar por encima werkwoord
-
-
springen (eilen; jagen; laufen; tragen; stürzen; rennen; fangen; spritzen; hetzen; fegen; hasten; wetzen; sprinten; galoppieren)
hacer tempo-
hacer tempo werkwoord
-
Conjugations for springen:
Präsens
- springe
- springst
- springt
- springen
- springt
- springen
Imperfekt
- sprang
- sprangst
- sprang
- sprangen
- spranget
- sprangen
Perfekt
- bin gesprungen
- bist gesprungen
- ist gesprungen
- sind gesprungen
- seid gesprungen
- sind gesprungen
1. Konjunktiv [1]
- springe
- springest
- springe
- springen
- springet
- springen
2. Konjunktiv
- spränge
- sprängest
- spränge
- sprängen
- spränget
- sprängen
Futur 1
- werde springen
- wirst springen
- wird springen
- werden springen
- werdet springen
- werden springen
1. Konjunktiv [2]
- würde springen
- würdest springen
- würde springen
- würden springen
- würdet springen
- würden springen
Diverses
- spring!
- springt!
- springen Sie!
- gesprungen
- springend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor springen:
Synoniemen voor "springen":
Wiktionary: springen
springen
Cross Translation:
-
hochschnellen und sich ein kurzes Stück durch die Luft bewegen
- springen → saltar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• springen | → saltar | ↔ jump — propel oneself rapidly upward such that momentum causes the body to become airborne |
• springen | → saltar | ↔ jump — cause oneself to leave an elevated location and fall downward |
• springen | → saltar | ↔ jump — employ a parachute to leave an aircraft or elevated location |
• springen | → saltar | ↔ leap — to jump |
• springen | → saltar | ↔ spring — to jump or leap |
• springen | → saltar; brincar | ↔ springen — na zich tegen de zwaartekracht afgezet te hebben een korte vrije val door de lucht maken |
• springen | → saltar | ↔ sauter — S’élancer en l’air |
Computer vertaling door derden: