Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Vertaal spannen

Vertaal spannen van Duits naar Spaans

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. spannen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor spannen (Duits) in het Spaans

spannen:

spannen werkwoord (spanne, spannst, spannt, spannte, spanntet, gespannt)

  1. spannen (beziehen; anspannen; strecken; dehnen; aufziehen)
    alargar; estirar; tensar; tirar; ceder; contraer; armar; engrapar; lañar
  2. spannen (zwicken; drücken; schnüren; kneifen)
    quedar ceñido; apretar
  3. spannen (verklammern; strecken; dehnen; )
    enganchar; lañar

Conjugations for spannen:

Präsens
  1. spanne
  2. spannst
  3. spannt
  4. spannen
  5. spannt
  6. spannen
Imperfekt
  1. spannte
  2. spanntest
  3. spannte
  4. spannten
  5. spanntet
  6. spannten
Perfekt
  1. habe gespannt
  2. hast gespannt
  3. hat gespannt
  4. haben gespannt
  5. habt gespannt
  6. haben gespannt
1. Konjunktiv [1]
  1. spanne
  2. spannest
  3. spanne
  4. spannen
  5. spannet
  6. spannen
2. Konjunktiv
  1. spannte
  2. spanntest
  3. spannte
  4. spannten
  5. spanntet
  6. spannten
Futur 1
  1. werde spannen
  2. wirst spannen
  3. wird spannen
  4. werden spannen
  5. werdet spannen
  6. werden spannen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde spannen
  2. würdest spannen
  3. würde spannen
  4. würden spannen
  5. würdet spannen
  6. würden spannen
Diverses
  1. spann!
  2. spannt!
  3. spannen Sie!
  5. gespannt
  6. spannend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor spannen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apretar Abklemmen; Abknipsen; Anziehen; fester Andrehen
ceder Ausrecken
enganchar Anhaken; Ankoppeln; Festhaken
tirar Auflage; Druck; Wegwerfen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alargar anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken ausdehnen; fortführen; fortsetzen; kontinuieren; recken; verfolgen; verlängern; weitermachen
apretar drücken; kneifen; schnüren; spannen; zwicken abklemmen; abknipsen; andrücken; anschrauben; ausdenken; ausklügeln; austüfteln; drücken; einbeulen; eindrücken; einkreisen; erdichten; erfinden; ersinnen; festdrücken; festklemmen; festkneifen; festschrauben; herumreichen; hineinstopfen; klemmen; kneifen; knellen; komprimieren; pfropfen; phantasieren; planen; quetschen; schrauben; sich ausdenken; stopfen; umspannen; vollstopfen; zusammenballen; zusammendrücken; zusammenpressen; zwacken; zwicken; überspannen
armar anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken Musik komponieren; anfertigen; anstiften; antun; aufbauen; aufstellen; ausfertigen; auslösen; bewaffnen; bewehren; bewirken; bilden; entstehen; entwerfen; entwickeln; erfinden; erschaffen; erzeugen; fabrizieren; formen; formieren; gestalten; herstellen; hervorbringen; ins Leben rufen; konstruieren; kreieren; machen; produzieren; schaffen; schöpfen; skizzieren; tun; verfertigen; verursachen
ceder anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken abgeben; absehen; abstehen; abtreten; ausstrecken; dehnen; einem etwas überlassen; einliefern; einreichen; einsenden; erliegen; fliehen; flüchten; gönnen; recken; unterliegen; verzichten; weichen; zuerkennen; zugestehen; zuteilen; zuweisen; übergeben; überlassen; überreichen
contraer anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken angehen; reduzieren; zusammenziehen
enganchar anspannen; aufziehen; dehnen; fortziehen; krampen; spannen; strecken; verklammern anhaken; anheften; anhängen; ankleben; ankoppeln; ankuppeln; anspannen; aufkleben; einspannen; festhaken; festheften; festkleben; haken; heften; keilen; klammern; koppeln; kuppeln; schanghaien; umklammern; zwängen
engrapar anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken
estirar anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken abhängen; abkoppeln; abtrennen; andrehen; aufknoten; auflösen; aufmachen; auftrennen; ausfädeln; aushecken; ausholen; ausmisten; ausstrecken; ausweiten; dehnen; lockern; loshaken; loskoppeln; loslösen; losmachen; losziehen; lösen; recken; strecken; treiben
lañar anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; fortziehen; krampen; spannen; strecken; verklammern
quedar ceñido drücken; kneifen; schnüren; spannen; zwicken
tensar anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken
tirar anspannen; aufziehen; beziehen; dehnen; spannen; strecken abdrücken; abwerfen; beseitigen; entfernen; feuern; herunterwerfen; hinauswerfen; hineinwerfen; hinunterstossen; knallen; lösen; pfeffern; schießen; schmeißen; umreißen; umschütten; umstoßen; umstürzen; umwerfen; wegschmeißen; werfen; zuvorschein ziehen

Synoniemen voor "spannen":


Wiktionary: spannen

Cross Translation:
FromToVia
• spannen → atirantar ↔ spannen — onder trekkracht brengen
• spannen → apretar ↔ knellen — pijnlijk drukken
• spannen → uncir ↔ atteler — attacher des bêtes de trait à une voiture, à une charrue, etc.
• spannen → vendar ↔ bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
• spannen → dar cuerda ↔ remonter — Traductions à trier suivant le sens
• spannen → apretar ↔ serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).
• spannen → tender; tensar ↔ tendre — étirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0458 seconde
Page rendered in 1.0 seconds