Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Vertaal pruzeln

Vertaal pruzeln van Duits naar Spaans

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. pruzeln:

Duits

Uitgebreide vertaling voor pruzeln (Duits) in het Spaans

pruzeln:

pruzeln werkwoord (pruzele, pruzelst, pruzelt, pruzelte, pruzeltet, gepruzelt)

  1. pruzeln (schmoren; dämpfen; brutzeln; brodeln; leise kochen)
    guisar; brotar; zumbar; balar; gruñir; estofar; borbotear; dar balidos

Conjugations for pruzeln:

Präsens
  1. pruzele
  2. pruzelst
  3. pruzelt
  4. pruzelen
  5. pruzelt
  6. pruzelen
Imperfekt
  1. pruzelte
  2. pruzeltest
  3. pruzelte
  4. pruzelten
  5. pruzeltet
  6. pruzelten
Perfekt
  1. habe gepruzelt
  2. hast gepruzelt
  3. hat gepruzelt
  4. haben gepruzelt
  5. habt gepruzelt
  6. haben gepruzelt
1. Konjunktiv [1]
  1. pruzele
  2. pruzelest
  3. pruzele
  4. pruzelen
  5. pruzelet
  6. pruzelen
2. Konjunktiv
  1. pruzelte
  2. pruzeltest
  3. pruzelte
  4. pruzelten
  5. pruzeltet
  6. pruzelten
Futur 1
  1. werde pruzeln
  2. wirst pruzeln
  3. wird pruzeln
  4. werden pruzeln
  5. werdet pruzeln
  6. werden pruzeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde pruzeln
  2. würdest pruzeln
  3. würde pruzeln
  4. würden pruzeln
  5. würdet pruzeln
  6. würden pruzeln
Diverses
  1. pruzel!
  2. pruzelt!
  3. pruzelen Sie!
  5. gepruzelt
  6. pruzelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor pruzeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zumbar Bienengesumm
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balar brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren blöken; brüllen; herausschreien; heulen; johlen; kläffen; meckern; schreien; skandieren
borbotear brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren aufsprudeln; brummeln; brummen; grunzen; hervorquellen; hervorsprudeln; knurren; murren
brotar brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren abstammen; aufgehen; aufkeimen; ausschlüpfen; gefallen; geschikt sein; hervorgehen; konvenieren; passen; quellen; schmecken; sprudeln; stammen; taugen
dar balidos brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren blöken; meckern
estofar brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren dämpfen; dünsten; ersticken; erwürgen; jemanden erdrosseln; jemanden ersticken; jemanden erwürgen; schmoren
gruñir brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren Rüffel geben; Standpauke halten; Verweis geben; anschnauzen; ausschimpfen; beschimpfen; brabbeln; brodeln; brummeln; brummen; brutzeln; faseln; glucksen; grunzen; gurren; heraussprudeln; kaudern; klagen; knurren; langweilig sein; meckern; murmeln; murren; nörgeln; salbadern; schelten; schieben; schimpfen; schnarchen; schnurren; schwirren; sich beschweren; spucken; stottern; summen; surren; wettern; über etwas meckern
guisar brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren braten; brutzeln; dämpfen; ersticken; erwürgen; jemanden erdrosseln; jemanden ersticken; jemanden erwürgen; schmoren
zumbar brodeln; brutzeln; dämpfen; leise kochen; pruzeln; schmoren brummeln; brummen; gellen; grunzen; knurren; murren; quengeln; rauschen; sausen; schwirren; summen; surren; säuseln

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0334 seconde
Page rendered in 1.0 seconds