Duits
Uitgebreide vertaling voor passiert (Duits) in het Spaans
passiert:
-
passiert (zugestoßen; geschehen)
-
passiert
pasado; ocurrido; acontecido; sucedido-
pasado bijvoeglijk naamwoord
-
ocurrido bijvoeglijk naamwoord
-
acontecido bijvoeglijk naamwoord
-
sucedido bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor passiert:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pasado | Vergangenheit | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
acontecido | passiert | |
ocurrido | geschehen; passiert; zugestoßen | |
pasado | passiert | armselig; armutig; aufgeschlossen; aus; beendet; bereit; durchgegeben; eher; eingeholt; einsatzbereit; elend; erledigt; fertig; früher; fällig; geschafft; klar; mittellos; parat; schlottrig; schäbig; um; unansehnlich; unerwartet zum Besuch gekommen; verlottert; verludert; verstrichen; vollendet; vorbeigefahren; vorbeigekommen; vorig; weitergegeben; weitergeleitet; zerlumpt; ärmlich; überholt; übermittelt; überschritten |
sucedido | passiert |
passieren:
-
passieren (sich ereignen; geschehen)
ocurrir; pasar; tener lugar; acontecer; acaecer; darse el caso-
ocurrir werkwoord
-
pasar werkwoord
-
tener lugar werkwoord
-
acontecer werkwoord
-
acaecer werkwoord
-
darse el caso werkwoord
-
-
passieren (sich ereignen; geschehen)
pasar; efectuarse; acontecer; suceder; ocurrir-
pasar werkwoord
-
efectuarse werkwoord
-
acontecer werkwoord
-
suceder werkwoord
-
ocurrir werkwoord
-
-
passieren
-
passieren (geschehen)
Conjugations for passieren:
Präsens
- passiere
- passierst
- passiert
- passieren
- passiert
- passieren
Imperfekt
- passierte
- passiertest
- passierte
- passierten
- passiertet
- passierten
Perfekt
- habe passiert
- hast passiert
- hat passiert
- haben passiert
- habt passiert
- haben passiert
1. Konjunktiv [1]
- passiere
- passierest
- passiere
- passieren
- passieret
- passieren
2. Konjunktiv
- passierte
- passiertest
- passierte
- passierten
- passiertet
- passierten
Futur 1
- werde passieren
- wirst passieren
- wird passieren
- werden passieren
- werdet passieren
- werden passieren
1. Konjunktiv [2]
- würde passieren
- würdest passieren
- würde passieren
- würden passieren
- würdet passieren
- würden passieren
Diverses
- passier!
- passiert!
- passieren Sie!
- passiert
- passierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor passieren:
Synoniemen voor "passieren":
Wiktionary: passieren
passieren
Cross Translation:
verb
-
Hilfsverb sein: geschehen, stattfinden
- passieren → suceder
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• passieren | → ocurrir; suceder; pasar | ↔ happen — to occur |
• passieren | → ocurrir | ↔ occur — to take place |
• passieren | → presentar | ↔ occur — present itself |
• passieren | → pasar; ocurrir; suceder | ↔ pass — happen |
• passieren | → pasar | ↔ thread — to pass |
• passieren | → pasar; adelantar | ↔ passeren — voorbijgaan, voorbijsteken, inhalen |
• passieren | → acontecer; advenir; acaecer; pasar | ↔ gebeuren — plaatshebben, werkelijkheid worden |
• passieren | → llegar; conseguir; ocurrir; tener éxito; acertar; lograr; acontecer | ↔ arriver — parvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur. |