Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Vertaal lärmen

Vertaal lärmen van Duits naar Spaans

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. lärmen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor lärmen (Duits) in het Spaans

lärmen:

lärmen werkwoord (lärme, lärmst, lärmt, lärmte, lärmtet, gelärmt)

  1. lärmen (brüllen; poltern)
    chillar; encolerizarse; enfurecerse; zarpar; ajear; despotricar; imprecar; blasfemar; tronar; refunfuñar; bramar; vociferar; desentonar; agredir de palabra; despotricar contra; soltar palabrotas; lanzar blasfemias; soltar un taco
  2. lärmen (stampfen; poltern; aufwinden)
    arrastrar los pies al andar
  3. lärmen (toben)
    hacer ruido
  4. lärmen (poltern; klöppeln; stampfen; aufwinden)
    devanar; hacer un ruido sordo

Conjugations for lärmen:

Präsens
  1. lärme
  2. lärmst
  3. lärmt
  4. lärmen
  5. lärmt
  6. lärmen
Imperfekt
  1. lärmte
  2. lärmtest
  3. lärmte
  4. lärmten
  5. lärmtet
  6. lärmten
Perfekt
  1. habe gelärmt
  2. hast gelärmt
  3. hat gelärmt
  4. haben gelärmt
  5. habt gelärmt
  6. haben gelärmt
1. Konjunktiv [1]
  1. lärme
  2. lärmest
  3. lärme
  4. lärmen
  5. lärmet
  6. lärmen
2. Konjunktiv
  1. lärmte
  2. lärmtest
  3. lärmte
  4. lärmten
  5. lärmtet
  6. lärmten
Futur 1
  1. werde lärmen
  2. wirst lärmen
  3. wird lärmen
  4. werden lärmen
  5. werdet lärmen
  6. werden lärmen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde lärmen
  2. würdest lärmen
  3. würde lärmen
  4. würden lärmen
  5. würdet lärmen
  6. würden lärmen
Diverses
  1. lärm!
  2. lärmt!
  3. lärmen Sie!
  5. gelärmt
  6. lärmend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor lärmen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chillar Johlen
encolerizarse Aufbrausen; Auffahren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agredir de palabra brüllen; lärmen; poltern ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; fluchen; meckern; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten
ajear brüllen; lärmen; poltern ausschimpfen; beschimpfen; fluchen; meckern; schelten; schimpfen; wettern
arrastrar los pies al andar aufwinden; lärmen; poltern; stampfen
blasfemar brüllen; lärmen; poltern ausschimpfen; beleidigen; beschimpfen; düpieren; fluchen; klatschen; kränken; lästern; meckern; schelten; schimpfen; schmähen; tratschen; verletzen; verleumden; wettern
bramar brüllen; lärmen; poltern ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; fluchen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kreischen; lautauf schreien; meckern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schreien; skandieren; toben; weinen; wettern
chillar brüllen; lärmen; poltern aufschreien; ausschimpfen; beanstanden; bellen; beschimpfen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; flennen; flüstern; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jammern; jauchzen; johlen; jubeln; jucken; keifen; klagen; kläffen; knarren; knirschen; kratzen; kreischen; lautauf schreien; lispeln; meckern; piepsen; plärren; poltern; quietschen; rasen; raunen; rufen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schluchzen; schmettern; schreien; sich beschweren; sich scheuern; singen; skandieren; toben; tosen; tuscheln; weinen; wettern; wimmern; winseln; wüten; zischeln; zischen
desentonar brüllen; lärmen; poltern ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; fluchen; maulen; meckern; rasen; schelten; schimpfen; schmollen; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein
despotricar brüllen; lärmen; poltern ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; fluchen; meckern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; toben; wettern
despotricar contra brüllen; lärmen; poltern ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; fluchen; meckern; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten
devanar aufwinden; klöppeln; lärmen; poltern; stampfen
encolerizarse brüllen; lärmen; poltern anschnauzen; anschreien; aufwehen; aufwirbeln; ausflippen; austillen; ferkeln; sauen; toben; wettern
enfurecerse brüllen; lärmen; poltern anschnauzen; anschreien; ausschimpfen; beschimpfen; ferkeln; fluchen; meckern; sauen; schelten; schimpfen; sich erbosen; toben; wettern; zürnen
hacer ruido lärmen; toben schallen
hacer un ruido sordo aufwinden; klöppeln; lärmen; poltern; stampfen
imprecar brüllen; lärmen; poltern ausschimpfen; beschimpfen; fluchen; meckern; schelten; schimpfen; verdammen; verfluchen; verwünschen; wettern
lanzar blasfemias brüllen; lärmen; poltern anschnauzen; anschreien; ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; fluchen; meckern; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten
refunfuñar brüllen; lärmen; poltern abwehren; anschnauzen; anschreien; ausschimpfen; beschimpfen; brummeln; brummen; brüllen; fluchen; grunzen; knurren; langweilig sein; maulen; meckern; murren; rasen; salbadern; schelten; schimpfen; schmollen; sich sträuben; sich wehren; sich widersetzen; toben; tosen; wehren; wettern; wüten; wütend sein
soltar palabrotas brüllen; lärmen; poltern ausfahren; brüllen; fluchen; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wüten
soltar un taco brüllen; lärmen; poltern fluchen
tronar brüllen; lärmen; poltern ausschimpfen; ballern; beschimpfen; bumsen; donnern; echoen; erschallen; fluchen; hallen; hinschmeißen; knallen; krachen; meckern; schallen; schelten; schimpfen; schmeißen; schmettern; wettern; widerhallen; widerschallen
vociferar brüllen; lärmen; poltern anschnauzen; anschreien; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; fluchen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kreischen; lautauf schreien; meckern; plärren; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schmettern; schreien; skandieren; toben; weinen; wettern
zarpar brüllen; lärmen; poltern abfahren; abreisen; anschnauzen; anschreien; ausfahren; auslaufen; ausschimpfen; beschimpfen; fluchen; fortfahren; fortreisen; meckern; schelten; schimpfen; wegfahren; wegreisen; wettern

Synoniemen voor "lärmen":


Wiktionary: lärmen

lärmen
verb
  1. (intransitiv) laute, störende Geräusche verursachen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0864 seconde
Page rendered in 1.0 seconds