Duits
Uitgebreide vertaling voor kundgeben (Duits) in het Spaans
kundgeben:
-
kundgeben (ansagen; anschreiben)
anunciar; convocar; hacer saber; llamar; avisar; comunicar; dar a conocer; intimar; convocar a; citar a juicio-
anunciar werkwoord
-
convocar werkwoord
-
hacer saber werkwoord
-
llamar werkwoord
-
avisar werkwoord
-
comunicar werkwoord
-
dar a conocer werkwoord
-
intimar werkwoord
-
convocar a werkwoord
-
citar a juicio werkwoord
-
-
kundgeben (öffnen; offenbaren; vorführen; eröffnen; erleuchten; entschleiern; vorweisen; freigeben; hervorbringen)
manifestarse-
manifestarse werkwoord
-
-
kundgeben (etwas ankündigen; melden; annoncieren; ansagen; ankündigen)
mencionar; comunicar; anunciar; informar de; presentar-
mencionar werkwoord
-
comunicar werkwoord
-
anunciar werkwoord
-
informar de werkwoord
-
presentar werkwoord
-
-
kundgeben (annoncieren; melden; ansagen; ankündigen)
Conjugations for kundgeben:
Präsens
- gebee kund
- gebest kund
- gebet kund
- gebeen kund
- gebet kund
- gebeen kund
Imperfekt
- gebete kund
- gebetest kund
- gebete kund
- gebeten kund
- gebetet kund
- gebeten kund
Perfekt
- habe kundgegeben
- hast kundgegeben
- hat kundgegeben
- haben kundgegeben
- habt kundgegeben
- haben kundgegeben
1. Konjunktiv [1]
- gebee kund
- gebeest kund
- gebee kund
- gebeen kund
- gebeet kund
- gebeen kund
2. Konjunktiv
- gebete kund
- gebetest kund
- gebete kund
- gebeten kund
- gebetet kund
- gebeten kund
Futur 1
- werde kundgeben
- wirst kundgeben
- wird kundgeben
- werden kundgeben
- werdet kundgeben
- werden kundgeben
1. Konjunktiv [2]
- würde kundgeben
- würdest kundgeben
- würde kundgeben
- würden kundgeben
- würdet kundgeben
- würden kundgeben
Diverses
- gebe kund!
- gebet kund!
- gebeen Sie kund!
- kundgegeben
- kundgebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie