Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Vertaal herumdoktern

Vertaal herumdoktern van Duits naar Spaans

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. herumdoktern:

Duits

Uitgebreide vertaling voor herumdoktern (Duits) in het Spaans

herumdoktern:

herumdoktern werkwoord

  1. herumdoktern (vor sich hin machen; stümpern; herumkramen; )
    farfullar; chapucear; entretenerse; hacer mal; actuar con torpeza
  2. herumdoktern (herumfingern; fummeln)
    farfullar
  3. herumdoktern (herumpfuschen; basteln; pfuschen; )
    chapucear; farfullar; hacer mal; chafallar

Vertaal Matrix voor herumdoktern:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
actuar con torpeza herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; pfuschen; stümpern; vor sich hin machen pfuschen; stümpern; tölpeln
chafallar baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumdoktern; herumfingern; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; wirbeln abgrenzen; abstecken; abzäunen; begaunern; begrenzen; bemogeln; beschummeln; beschwindeln; betrügen; einhegen; einzäunen; festlegen; herumpfuschen; neppen; prellen; schludern; trassieren; umzäunen; übervorteilen
chapucear baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; vor sich hin machen; wirbeln Schweinerei veranstalten; abgrenzen; abstecken; abzäunen; beflecken; begaunern; begrenzen; beklecksen; bemogeln; beschmieren; beschmutzen; beschummeln; beschwindeln; betrügen; einhegen; einzäunen; festlegen; fummeln; herumpfuschen; kleckern; manschen; neppen; panschen; pfuschen; prellen; schmieren; schweinigeln; stümpern; sudeln; trassieren; umzäunen; verschmutzen; verunreinigen; übervorteilen
entretenerse herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; pfuschen; stümpern; vor sich hin machen
farfullar baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; vor sich hin machen; wirbeln brabbeln; faseln; glucksen; heraussprudeln; herumpfuschen; lallen; leiern; schlapp sein
hacer mal baggern; basteln; einenWirbelschlagen; fummeln; herumbasteln; herumdoktern; herumfingern; herumkramen; herumpfuschen; pfuschen; rasseln; rauhabhobeln; stümpern; trommeln; vor sich hin machen; wirbeln Schmerz tun; abgrenzen; abstecken; abzäunen; anschlagen; antun; beflecken; begaunern; begrenzen; behindern; beklecksen; beleidigen; bemogeln; benachteiligen; beschmieren; beschmutzen; beschummeln; beschwindeln; beschädigen; betrügen; düpieren; einhegen; einzäunen; etwas falsch machen; festlegen; kleckern; kränken; lästern; manschen; neppen; panschen; prellen; schaden; schmieren; schmähen; schweinigeln; schädigen; sich schlecht benehmen; trassieren; umzäunen; verletzen; verschmutzen; verunreinigen; übertölpeln; übervorteilen

Synoniemen voor "herumdoktern":


Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0262 seconde
Page rendered in 1.0 seconds