Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
- gesunken:
-
sinken:
- sucumbir; desaparecer bajo u.c.; disminuir; bajar; regresar; ahorrar; vencer; rebajar; remover; llevarse; desaparecer; recortar; robar; reducir; descender; menguar; decaer; abreviar; decrecer; aclararse; rebajarse; caer; suspender; hundir; hundirse; sumirse; ir a pique; derrumbarse; catear; sumergirse; encovar; embodegar; echar a pique; soportar; sufrir; padecer; ponerse; pasar por; aguantar; gastar; digerir; corroerse; resistir; pudrirse; descomponerse; seguir viviendo; consumir; experimentar; comerse; tolerar; corroer; salir con bien; digerirse; salir con bien de; recoger; recoger la mesa; fracasar; fallar
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor gesunken (Duits) in het Spaans
gesunken:
-
gesunken
Vertaal Matrix voor gesunken:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
caído | gesunken | |
hundido | gesunken | ausgezehrt; dürr; eingefallen; eingesackt; hohläugig; knöchern; schmächtig; spindeldürr |
Synoniemen voor "gesunken":
sinken:
-
sinken (untergehen; versinken; versenken; einstürzen; einsinken; senken; herunterrutschen; sichsenken; fallen; sickern; umkommen)
-
sinken (abbauen; vermindern; wegnehmen; verringern; schrumpfen; herabsetzen; fallen; reduzieren; nachlassen; abschwächen; setzen; sparen; kürzen; schwächen; schwinden; mindern; schmälern; zurückgehen; versiegen; verknappen; zusammengehen; fortnehmen; herabmindern)
disminuir; bajar; regresar; ahorrar; vencer; rebajar; remover; llevarse; desaparecer; recortar; robar; reducir; descender; menguar; decaer; abreviar; decrecer-
disminuir werkwoord
-
bajar werkwoord
-
regresar werkwoord
-
ahorrar werkwoord
-
vencer werkwoord
-
rebajar werkwoord
-
remover werkwoord
-
llevarse werkwoord
-
desaparecer werkwoord
-
recortar werkwoord
-
robar werkwoord
-
reducir werkwoord
-
descender werkwoord
-
menguar werkwoord
-
decaer werkwoord
-
abreviar werkwoord
-
decrecer werkwoord
-
-
sinken
-
sinken
-
sinken (abrutschen; senken; einsacken; durchfallen; fallen; setzen; sausen; zinken; einstürzen; herabsacken; einschlafen; einsinken; einschlummern; durchrasseln; aus Zink; segeln; einpacken; versenken; versinken; sickern; verzinken; herunterrutschen; einnicken; galvanisieren)
bajar; caer; suspender; hundir; hundirse; sumirse; ir a pique; disminuir; descender; derrumbarse; catear; sumergirse; encovar; embodegar; echar a pique-
bajar werkwoord
-
caer werkwoord
-
suspender werkwoord
-
hundir werkwoord
-
hundirse werkwoord
-
sumirse werkwoord
-
ir a pique werkwoord
-
disminuir werkwoord
-
descender werkwoord
-
derrumbarse werkwoord
-
catear werkwoord
-
sumergirse werkwoord
-
encovar werkwoord
-
embodegar werkwoord
-
echar a pique werkwoord
-
-
sinken (niedergehen)
-
sinken (überstehen; vertragen; bestehen; verdauen; ertragen; erfahren; aushalten; durchhalten; dulden; leiden; ausgeben; erleiden; tragen; erleben; stehlen; verzehren; überdauern; zehren; erdulden; ausharren; fühlen; untergehen; verbrauchen; aufbrauchen; standhalten; durchmachen; aufzehren)
soportar; sufrir; padecer; ponerse; pasar por; aguantar; gastar; digerir; corroerse; resistir; sucumbir; pudrirse; descomponerse; seguir viviendo; desaparecer; consumir; experimentar; hundirse; comerse; tolerar; corroer; salir con bien; digerirse; salir con bien de-
soportar werkwoord
-
sufrir werkwoord
-
padecer werkwoord
-
ponerse werkwoord
-
pasar por werkwoord
-
aguantar werkwoord
-
gastar werkwoord
-
digerir werkwoord
-
corroerse werkwoord
-
resistir werkwoord
-
sucumbir werkwoord
-
pudrirse werkwoord
-
descomponerse werkwoord
-
seguir viviendo werkwoord
-
desaparecer werkwoord
-
consumir werkwoord
-
experimentar werkwoord
-
hundirse werkwoord
-
comerse werkwoord
-
tolerar werkwoord
-
corroer werkwoord
-
salir con bien werkwoord
-
digerirse werkwoord
-
salir con bien de werkwoord
-
-
sinken (aufräumen; ausräumen; abräumen; wegräumen; benehmen; beseitigen; erleichtern; beheben; einräumen; anstellen; aufhellen; abnehmen; erlöschen; aufklären; decken; abziehen; schwinden; verfallen; abdecken; abblenden; enteignen; egalisieren; fallen; entnehmen; blenden; schaukeln; entheben; abschirmen; abmontieren; klarwerden; ausverkaufen)
-
sinken (untergehen; vergehen; scheitern)
Conjugations for sinken:
Präsens
- sinke
- sinkst
- sinkt
- sinken
- sinkt
- sinken
Imperfekt
- sank
- sankst
- sank
- sanken
- sankt
- sanken
Perfekt
- bin gesunken
- bist gesunken
- ist gesunken
- sind gesunken
- seid gesunken
- sind gesunken
1. Konjunktiv [1]
- sinke
- sinkest
- sinke
- sinken
- sinket
- sinken
2. Konjunktiv
- sänke
- sänkest
- sänke
- sänken
- sänket
- sänken
Futur 1
- werde sinken
- wirst sinken
- wird sinken
- werden sinken
- werdet sinken
- werden sinken
1. Konjunktiv [2]
- würde sinken
- würdest sinken
- würde sinken
- würden sinken
- würdet sinken
- würden sinken
Diverses
- sink!
- sinkt!
- sinken Sie!
- gesunken
- sinkend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor sinken:
Synoniemen voor "sinken":
Wiktionary: sinken
sinken
Cross Translation:
verb
-
von Schiffen: untergehen
- sinken → hundirse
-
weniger oder kleiner werden
- sinken → bajar
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sinken | → zozobrar; hundir | ↔ founder — to sink |
• sinken | → hundir | ↔ sink — descend into liquid, etc |
• sinken | → descender; bajar | ↔ dalen — naar beneden gaan |
• sinken | → hundir | ↔ zinken — in een vloeistof, meestal water, traag naar beneden zakken |
• sinken | → disminuir; menguar | ↔ diminuer — Traductions à trier suivant le sens |