Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
- geprellt:
-
prellen:
- cerrar; definir; abrir; apear; deslindar; levantar; apagar; elaborar; delimitar; demarcar; colocar; amanecer; acotar; cercar; dar salida; mentir; alzar; depositar; desconectar; enredar; proyectar; camelar; estafar; derrocar; acorralar; desalojar; formular; destituir; perfilar; mancharse; ensuciarse; timar; destronar; embaucar; tomar el pelo; amañar; desahuciar; clarecer; clarear; chapucear; amputar; amover; apoyarse en; sablear; frangollar; atrabancar; embarullar; socaliñar; agrandarse; chafallar; hacer mal; emporcarse; hacer una mala jugada; dar un sablazo; robar con engaño; pegarle a una persona; joder; engañar; dársela; pegarse; dar el pego; agarrar; burlarse; hacer trampa; trapacear; hacer trampas; despistar; defraudar
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor geprellt (Duits) in het Spaans
geprellt:
-
geprellt
magullado; contuso; contusionado-
magullado bijvoeglijk naamwoord
-
contuso bijvoeglijk naamwoord
-
contusionado bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor geprellt:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
contusionado | geprellt | |
contuso | geprellt | |
magullado | geprellt |
prellen:
-
prellen (abgrenzen; begrenzen; einzäunen; umzäunen; neppen; abzäunen; festlegen; einhegen; abstecken; trassieren; übervorteilen)
cerrar; definir; abrir; apear; deslindar; levantar; apagar; elaborar; delimitar; demarcar; colocar; amanecer; acotar; cercar; dar salida; mentir; alzar; depositar; desconectar; enredar; proyectar; camelar; estafar; derrocar; acorralar; desalojar; formular; destituir; perfilar; mancharse; ensuciarse; timar; destronar; embaucar; tomar el pelo; amañar; desahuciar; clarecer; clarear; chapucear; amputar; amover; apoyarse en; sablear; frangollar; atrabancar; embarullar; socaliñar; agrandarse; chafallar; hacer mal; emporcarse; hacer una mala jugada; dar un sablazo; robar con engaño; pegarle a una persona-
cerrar werkwoord
-
definir werkwoord
-
abrir werkwoord
-
apear werkwoord
-
deslindar werkwoord
-
levantar werkwoord
-
apagar werkwoord
-
elaborar werkwoord
-
delimitar werkwoord
-
demarcar werkwoord
-
colocar werkwoord
-
amanecer werkwoord
-
acotar werkwoord
-
cercar werkwoord
-
dar salida werkwoord
-
mentir werkwoord
-
alzar werkwoord
-
depositar werkwoord
-
desconectar werkwoord
-
enredar werkwoord
-
proyectar werkwoord
-
camelar werkwoord
-
estafar werkwoord
-
derrocar werkwoord
-
acorralar werkwoord
-
desalojar werkwoord
-
formular werkwoord
-
destituir werkwoord
-
perfilar werkwoord
-
mancharse werkwoord
-
ensuciarse werkwoord
-
timar werkwoord
-
destronar werkwoord
-
embaucar werkwoord
-
tomar el pelo werkwoord
-
amañar werkwoord
-
desahuciar werkwoord
-
clarecer werkwoord
-
clarear werkwoord
-
chapucear werkwoord
-
amputar werkwoord
-
amover werkwoord
-
apoyarse en werkwoord
-
sablear werkwoord
-
frangollar werkwoord
-
atrabancar werkwoord
-
embarullar werkwoord
-
socaliñar werkwoord
-
agrandarse werkwoord
-
chafallar werkwoord
-
hacer mal werkwoord
-
emporcarse werkwoord
-
hacer una mala jugada werkwoord
-
dar un sablazo werkwoord
-
robar con engaño werkwoord
-
pegarle a una persona werkwoord
-
-
prellen (beschwindeln; betrügen; beschummeln; verladen; ausnehmen; bemogeln; bescheißen; hintergehen; übervorteilen; begaunern)
joder; engañar; tomar el pelo; amanecer; estafar; dársela; colocar; mentir; depositar; desconectar; pegarse; timar; dar el pego; socaliñar; robar con engaño; agarrar; alzar; burlarse; destituir; destronar; hacer trampa; dar salida; trapacear; hacer trampas; hacer una mala jugada; pegarle a una persona-
joder werkwoord
-
engañar werkwoord
-
tomar el pelo werkwoord
-
amanecer werkwoord
-
estafar werkwoord
-
dársela werkwoord
-
colocar werkwoord
-
mentir werkwoord
-
depositar werkwoord
-
desconectar werkwoord
-
pegarse werkwoord
-
timar werkwoord
-
dar el pego werkwoord
-
socaliñar werkwoord
-
robar con engaño werkwoord
-
agarrar werkwoord
-
alzar werkwoord
-
burlarse werkwoord
-
destituir werkwoord
-
destronar werkwoord
-
hacer trampa werkwoord
-
dar salida werkwoord
-
trapacear werkwoord
-
hacer trampas werkwoord
-
hacer una mala jugada werkwoord
-
pegarle a una persona werkwoord
-
-
prellen (betrügen; bescheißen; beschwindeln; bemogeln; hintergehen; übervorteilen; beschummeln; begaunern; hinters Licht führen)
timar; despistar; defraudar; hacer una mala jugada-
timar werkwoord
-
despistar werkwoord
-
defraudar werkwoord
-
hacer una mala jugada werkwoord
-
-
prellen (beschummeln; betrügen; bemogeln; beschwindeln; übervorteilen; neppen; begaunern)
estafar; colocar; defraudar; timar; amanecer; apagar; mentir; alzar; enredar; camelar; acotar; cercar; mancharse; apear; destronar; tomar el pelo; amañar; clarear; chapucear; sablear; frangollar; atrabancar; embarullar; socaliñar; chafallar; hacer mal; emporcarse; dar un sablazo; hacer una mala jugada; robar con engaño; pegarle a una persona-
estafar werkwoord
-
colocar werkwoord
-
defraudar werkwoord
-
timar werkwoord
-
amanecer werkwoord
-
apagar werkwoord
-
mentir werkwoord
-
alzar werkwoord
-
enredar werkwoord
-
camelar werkwoord
-
acotar werkwoord
-
cercar werkwoord
-
mancharse werkwoord
-
apear werkwoord
-
destronar werkwoord
-
tomar el pelo werkwoord
-
amañar werkwoord
-
clarear werkwoord
-
chapucear werkwoord
-
sablear werkwoord
-
frangollar werkwoord
-
atrabancar werkwoord
-
embarullar werkwoord
-
socaliñar werkwoord
-
chafallar werkwoord
-
hacer mal werkwoord
-
emporcarse werkwoord
-
dar un sablazo werkwoord
-
hacer una mala jugada werkwoord
-
robar con engaño werkwoord
-
pegarle a una persona werkwoord
-
Conjugations for prellen:
Präsens
- prelle
- prellst
- prellt
- prellen
- prellt
- prellen
Imperfekt
- prellte
- prelltest
- prellte
- prellten
- prelltet
- prellten
Perfekt
- habe geprellt
- hast geprellt
- hat geprellt
- haben geprellt
- habt geprellt
- haben geprellt
1. Konjunktiv [1]
- prelle
- prellest
- prelle
- prellen
- prellet
- prellen
2. Konjunktiv
- prellte
- prelltest
- prellte
- prellten
- prelltet
- prellten
Futur 1
- werde prellen
- wirst prellen
- wird prellen
- werden prellen
- werdet prellen
- werden prellen
1. Konjunktiv [2]
- würde prellen
- würdest prellen
- würde prellen
- würden prellen
- würdet prellen
- würden prellen
Diverses
- prell!
- prellt!
- prellen Sie!
- geprellt
- prellend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor prellen:
Synoniemen voor "prellen":
Wiktionary: prellen
prellen
verb
-
die Rechnung in einem Restaurant nicht bezahlen