Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. frischgebacken:


Duits

Uitgebreide vertaling voor frischgebacken (Duits) in het Spaans

frischgebacken:

frischgebacken bijvoeglijk naamwoord

  1. frischgebacken (frisch; neugebacken)
    fresco; recién salido del horno
  2. frischgebacken (frisch; neugebacken; grün)
    nuevo; fresco
    • nuevo bijvoeglijk naamwoord
    • fresco bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor frischgebacken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fresco Fresko; Kälte; Kühle; Kühlheit; Sünde; Unsittlichkeit; Untugend
nuevo Grünling; Neuankömmling; Neuling; Student im ersten Semester
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fresco frisch; frischgebacken; grün; neugebacken anmaßend; arrogant; bäuerisch; derb; doof; dreist; dörflich; feucht; feuchtkalt; flegelhaft; frech; frisch; frostig; früh; gekühlt; grob; grobschlächtig; kalt; kaltblütig; klamm; klobig; kühl; kühlend; naßkalt; nüchtern; plump; reserviert; schwerfällig; seelenruhig; spielerisch; täppisch; tölpelhaft; unangenehm; unbescheiden; ungehobelt; ungeniert; ungeschickt; ungeschlacht; ungeschliffen; unmanierlich; unverdorben; unverschämt; zart; ziemlich kalt; zutäppisch; zynisch; überheblich
nuevo frisch; frischgebacken; grün; neugebacken aktuell; derzeitig; fortgeschritten; freistehend; frisch; gegenwärtig; gelassen; gerade gekauft; gleichgültig; gleichzeitig; heil; heutig; intakt; kontemporän; ledig; leer; modern; neu; neue; neuzeitlich; nichtig; rein; unangetastet; unbenutzt; unberührt; unbewegt; ungebraucht; ungekünstelt; ungekürzt; ungerührt; unversehrt; zeitgemäß; zeitgenössisch; zugegen
recién salido del horno frisch; frischgebacken; neugebacken