Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
- freigegeben:
-
freigeben:
- abrir; hacer público; descubrir; abrirse; abrirse paso; dejar; aflojar; arriar; dejar correr; dejar marchar a una persona; dejar ir a una persona; poner en libertad; libertar; excarcelar; liberar; dejar libre; dar libertad; poner a la disposición de; dejar ir; no tenaz; levantar; levantar la prohibición de; manifestarse; desasignar; compartir
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor freigegeben (Duits) in het Spaans
freigegeben:
-
freigegeben
relajado; liberado; desbloqueado; redimido-
relajado bijvoeglijk naamwoord
-
liberado bijvoeglijk naamwoord
-
desbloqueado bijvoeglijk naamwoord
-
redimido bijvoeglijk naamwoord
-
-
freigegeben
-
freigegeben (unbewohnt; unbesetzt; ledig; leer; offen; frei; wüst; untätig; unbebaut)
desocupado; vacante; vacío; en barbecho; sin edificar; no edificado-
desocupado bijvoeglijk naamwoord
-
vacante bijvoeglijk naamwoord
-
vacío bijvoeglijk naamwoord
-
en barbecho bijvoeglijk naamwoord
-
sin edificar bijvoeglijk naamwoord
-
no edificado bijvoeglijk naamwoord
-
-
freigegeben (öffentlich; rein; aufrichtig; fair; offenherzig; geradeheraus; offen; herzlich; gerecht; fein; treu; geöffnet; pur; treuherzig; unverhohlen; unverblümt; unverfälscht; treugesinnt; unverblühmt)
abierto; directamente; claro; claramente; francamente; abiertamente; sin reserva; con franqueza-
abierto bijvoeglijk naamwoord
-
directamente bijvoeglijk naamwoord
-
claro bijvoeglijk naamwoord
-
claramente bijvoeglijk naamwoord
-
francamente bijvoeglijk naamwoord
-
abiertamente bijvoeglijk naamwoord
-
sin reserva bijvoeglijk naamwoord
-
con franqueza bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor freigegeben:
freigegeben vorm van freigeben:
-
freigeben (veröffentlichen)
abrir; hacer público; descubrir; abrirse; abrirse paso-
abrir werkwoord
-
hacer público werkwoord
-
descubrir werkwoord
-
abrirse werkwoord
-
abrirse paso werkwoord
-
-
freigeben (entlassen; entbinden; freilassen)
dejar; aflojar; arriar; dejar correr; dejar marchar a una persona; dejar ir a una persona-
dejar werkwoord
-
aflojar werkwoord
-
arriar werkwoord
-
dejar correr werkwoord
-
dejar marchar a una persona werkwoord
-
dejar ir a una persona werkwoord
-
-
freigeben (befreien; entlassen; erlösen; freilassen; freimachen)
poner en libertad; libertar; dejar; excarcelar; liberar; dejar libre; dar libertad-
poner en libertad werkwoord
-
libertar werkwoord
-
dejar werkwoord
-
excarcelar werkwoord
-
liberar werkwoord
-
dejar libre werkwoord
-
dar libertad werkwoord
-
-
freigeben (zur Verfügung stellen)
-
freigeben (freimachen; entlassen; erlösen; freilassen; befreien; entbinden)
-
freigeben (nicht festhalten; entlassen; entbinden; freilassen)
dejar ir; no tenaz; levantar; levantar la prohibición de-
dejar ir werkwoord
-
no tenaz werkwoord
-
levantar werkwoord
-
levantar la prohibición de werkwoord
-
-
freigeben (öffnen; offenbaren; vorführen; eröffnen; erleuchten; entschleiern; vorweisen; kundgeben; hervorbringen)
manifestarse-
manifestarse werkwoord
-
-
freigeben
-
freigeben (versenden)
Conjugations for freigeben:
Präsens
- gebe frei
- gibst frei
- gibt frei
- geben frei
- gebt frie
- geben frei
Imperfekt
- gab frei
- gabst frei
- gab frei
- gaben frei
- gabt frei
- gaben frei
Perfekt
- habe freigegeben
- hast freigegeben
- hat freigegeben
- haben freigegeben
- habt freigegeben
- haben freigegeben
1. Konjunktiv [1]
- freigebe
- freigebest
- freigebe
- freigeben
- freigebet
- freigeben
2. Konjunktiv
- freigäbe
- freigäbest
- freigäbe
- freigäben
- freigäbet
- freigäben
Futur 1
- werde freigeben
- wirst freigeben
- wird freigeben
- werden freigeben
- werdet freigeben
- werden freigeben
1. Konjunktiv [2]
- würde freigeben
- würdest freigeben
- würde freigeben
- würden freigeben
- würdet freigeben
- würden freigeben
Diverses
- gib frei!
- gebt frei!
- geben Sie frei!
- freigegeben
- freigebend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie