Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
- fliegen:
-
Wiktionary:
- fliegen → volar
- fliegen → volar, ir volando, hacer volar
Duits
Uitgebreide vertaling voor fliegen (Duits) in het Spaans
fliegen:
-
fliegen (mit das Flugzeug reisen)
-
fliegen (ausrutschen; fallen; stürzen; hinfallen; stolpern; straucheln; purzeln)
caer; fallar; dar con los huesos en el suelo; caerse de hocico; volcar; voltear; fracasar; resbalarse; salir fallido; frustrarse; salir mal; malograrse; irse al traste-
caer werkwoord
-
fallar werkwoord
-
dar con los huesos en el suelo werkwoord
-
caerse de hocico werkwoord
-
volcar werkwoord
-
voltear werkwoord
-
fracasar werkwoord
-
resbalarse werkwoord
-
salir fallido werkwoord
-
frustrarse werkwoord
-
salir mal werkwoord
-
malograrse werkwoord
-
irse al traste werkwoord
-
-
fliegen (taumeln; stürzen; fallen; einenPurzelbaumschlagen; kippen; hinfallen; umfallen; umkippen; purzeln)
caer; dar tumbos; caerse; dar vueltas; ir a pique; venirse abajo-
caer werkwoord
-
dar tumbos werkwoord
-
caerse werkwoord
-
dar vueltas werkwoord
-
ir a pique werkwoord
-
venirse abajo werkwoord
-
Conjugations for fliegen:
Präsens
- fliege
- fliegst
- fliegt
- fliegen
- fliegt
- fliegen
Imperfekt
- flog
- flogst
- flog
- flogen
- flogt
- flogen
Perfekt
- habe geflogen
- hast geflogen
- hat geflogen
- haben geflogen
- habt geflogen
- haben geflogen
1. Konjunktiv [1]
- fliege
- fliegest
- fliege
- fliegen
- flieget
- fliegen
2. Konjunktiv
- flöge
- flögest
- flöge
- flögen
- flöget
- flögen
Futur 1
- werde fliegen
- wirst fliegen
- wird fliegen
- werden fliegen
- werdet fliegen
- werden fliegen
1. Konjunktiv [2]
- würde fliegen
- würdest fliegen
- würde fliegen
- würden fliegen
- würdet fliegen
- würden fliegen
Diverses
- fliege!
- fliegt!
- fliegen Sie!
- geflogen
- fliegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor fliegen:
Synoniemen voor "fliegen":
Wiktionary: fliegen
fliegen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fliegen | → volar | ↔ fly — to travel through air |
• fliegen | → volar; ir volando; hacer volar | ↔ fly — to cause to travel through the air |
• fliegen | → volar | ↔ vliegen — zich door de lucht voortbewegen |
• fliegen | → volar | ↔ voler — Action de se maintenir dans l’air. |