Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
festlegen:
- definir; especificar; describir; detallar; contratar; estipular; decidir; decidirse a; terminar; concluir; convenir en; acordar; vencer; resolver; caducar; expirar; determinar; comprobar; fijar; constatar; establecer; identificar; planificar una ruta ó un proyecto; elaborar; demarcar; delimitar; montar; arreglar; instalar; constituir; colocar; comenzar; colocarse; estructurar; construir; concebir; destinar; estacionar; precisar; cerrar; abrir; apear; deslindar; levantar; apagar; amanecer; acotar; cercar; dar salida; mentir; alzar; depositar; desconectar; enredar; proyectar; camelar; estafar; derrocar; acorralar; desalojar; formular; destituir; perfilar; mancharse; ensuciarse; timar; destronar; embaucar; tomar el pelo; amañar; desahuciar; clarecer; clarear; chapucear; amputar; amover; apoyarse en; sablear; frangollar; atrabancar; embarullar; socaliñar; agrandarse; hacer mal; chafallar; emporcarse; hacer una mala jugada; dar un sablazo; robar con engaño; pegarle a una persona; inmovilizar; imponer en una cuenta de ahorros; poner por escrito; amarrar; atar; sujetar
-
Wiktionary:
- festlegen → prometer, comprometerse, fijar, establecer, inventir a plazo fijo, comprometer
- festlegen → determinar, fijar, establecer, contextualizar, concebir, encuadrar, disponer, señalar, definir, estipular, estatuir
Duits
Uitgebreide vertaling voor festlegen (Duits) in het Spaans
festlegen:
-
festlegen (definieren; bestimmen; umschreiben; festsetzen; kennzeichnen)
definir; especificar; describir; detallar-
definir werkwoord
-
especificar werkwoord
-
describir werkwoord
-
detallar werkwoord
-
-
festlegen (vereinbaren)
-
festlegen (beschließen; entscheiden; vereinbaren; bestimmen; schließen; halten; beenden; abmachen; aufhören; festsetzen; anhalten; enden)
decidir; decidirse a; terminar; concluir; convenir en; acordar; vencer; resolver; caducar; expirar-
decidir werkwoord
-
decidirse a werkwoord
-
terminar werkwoord
-
concluir werkwoord
-
convenir en werkwoord
-
acordar werkwoord
-
vencer werkwoord
-
resolver werkwoord
-
caducar werkwoord
-
expirar werkwoord
-
-
festlegen (determinieren; bestätigen; feststellen; bestimmen; ausmachen; bedingen; festsetzen; festmachen)
determinar; comprobar; fijar; constatar; definir; establecer; identificar; estipular-
determinar werkwoord
-
comprobar werkwoord
-
fijar werkwoord
-
constatar werkwoord
-
definir werkwoord
-
establecer werkwoord
-
identificar werkwoord
-
estipular werkwoord
-
-
festlegen (abstecken; abzeichnen; abgrenzen; trassieren)
planificar una ruta ó un proyecto; elaborar; demarcar; delimitar-
planificar una ruta ó un proyecto werkwoord
-
elaborar werkwoord
-
demarcar werkwoord
-
delimitar werkwoord
-
-
festlegen (konstatieren; feststellen; bestätigen; identifizieren)
-
festlegen (einrichten; installieren; errichten; einsetzen; aufstellen; aufbauen; bauen; erbauen)
montar; establecer; arreglar; instalar; constituir; colocar; comenzar; colocarse; estructurar; construir; concebir; destinar; estacionar-
montar werkwoord
-
establecer werkwoord
-
arreglar werkwoord
-
instalar werkwoord
-
constituir werkwoord
-
colocar werkwoord
-
comenzar werkwoord
-
colocarse werkwoord
-
estructurar werkwoord
-
construir werkwoord
-
concebir werkwoord
-
destinar werkwoord
-
estacionar werkwoord
-
-
festlegen (näher umschreiben; definieren; bestimmen; beschreiben; festsetzen; näher beschreiben)
definir; precisar; especificar; detallar-
definir werkwoord
-
precisar werkwoord
-
especificar werkwoord
-
detallar werkwoord
-
-
festlegen (abgrenzen; begrenzen; einzäunen; prellen; umzäunen; neppen; abzäunen; einhegen; abstecken; trassieren; übervorteilen)
cerrar; definir; abrir; apear; deslindar; levantar; apagar; elaborar; delimitar; demarcar; colocar; amanecer; acotar; cercar; dar salida; mentir; alzar; depositar; desconectar; enredar; proyectar; camelar; estafar; derrocar; acorralar; desalojar; formular; destituir; perfilar; mancharse; ensuciarse; timar; destronar; embaucar; tomar el pelo; amañar; desahuciar; clarecer; clarear; chapucear; amputar; amover; apoyarse en; sablear; frangollar; atrabancar; embarullar; socaliñar; agrandarse; hacer mal; chafallar; emporcarse; hacer una mala jugada; dar un sablazo; robar con engaño; pegarle a una persona-
cerrar werkwoord
-
definir werkwoord
-
abrir werkwoord
-
apear werkwoord
-
deslindar werkwoord
-
levantar werkwoord
-
apagar werkwoord
-
elaborar werkwoord
-
delimitar werkwoord
-
demarcar werkwoord
-
colocar werkwoord
-
amanecer werkwoord
-
acotar werkwoord
-
cercar werkwoord
-
dar salida werkwoord
-
mentir werkwoord
-
alzar werkwoord
-
depositar werkwoord
-
desconectar werkwoord
-
enredar werkwoord
-
proyectar werkwoord
-
camelar werkwoord
-
estafar werkwoord
-
derrocar werkwoord
-
acorralar werkwoord
-
desalojar werkwoord
-
formular werkwoord
-
destituir werkwoord
-
perfilar werkwoord
-
mancharse werkwoord
-
ensuciarse werkwoord
-
timar werkwoord
-
destronar werkwoord
-
embaucar werkwoord
-
tomar el pelo werkwoord
-
amañar werkwoord
-
desahuciar werkwoord
-
clarecer werkwoord
-
clarear werkwoord
-
chapucear werkwoord
-
amputar werkwoord
-
amover werkwoord
-
apoyarse en werkwoord
-
sablear werkwoord
-
frangollar werkwoord
-
atrabancar werkwoord
-
embarullar werkwoord
-
socaliñar werkwoord
-
agrandarse werkwoord
-
hacer mal werkwoord
-
chafallar werkwoord
-
emporcarse werkwoord
-
hacer una mala jugada werkwoord
-
dar un sablazo werkwoord
-
robar con engaño werkwoord
-
pegarle a una persona werkwoord
-
-
festlegen (festsetzen)
inmovilizar; imponer en una cuenta de ahorros-
inmovilizar werkwoord
-
imponer en una cuenta de ahorros werkwoord
-
-
festlegen (belegen; verzeichnen; aufschreiben; niederschreiben)
poner por escrito-
poner por escrito werkwoord
-
-
festlegen (zurren; schnüren; fesseln; binden; anbinden; knebeln; festmachen; festbinden; festschnallen; festzurren)
Conjugations for festlegen:
Präsens
- lege fest
- legst fest
- legt fest
- legen fest
- legt fest
- legen fest
Imperfekt
- legte fest
- legtest fest
- legte fest
- legten fest
- legtet fest
- legten fest
Perfekt
- habe festgelegt
- hast festgelegt
- hat festgelegt
- haben festgelegt
- habt festgelegt
- haben festgelegt
1. Konjunktiv [1]
- festlege
- festlegest
- festlege
- festlegen
- festleget
- festlegen
2. Konjunktiv
- festlegte
- festlegtest
- festlegte
- festlegten
- festlegtet
- festlegten
Futur 1
- werde festlegen
- wirst festlegen
- wird festlegen
- werden festlegen
- werdet festlegen
- werden festlegen
1. Konjunktiv [2]
- würde festlegen
- würdest festlegen
- würde festlegen
- würden festlegen
- würdet festlegen
- würden festlegen
Diverses
- lege fest!
- legt fest!
- legen Sie fest!
- festgelegt
- festlegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor festlegen:
Synoniemen voor "festlegen":
Wiktionary: festlegen
festlegen
Cross Translation:
verb
-
reflexiv: sich binden oder entscheiden
- festlegen → prometer; comprometerse
-
etwas genau bestimmen
- festlegen → fijar; establecer; inventir a plazo fijo; comprometer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• festlegen | → determinar; fijar | ↔ appoint — To fix with power or firmness |
• festlegen | → determinar | ↔ determine — to ascertain definitely |
• festlegen | → establecer | ↔ establish — To prove and cause to be accepted as true; to establish a fact; to demonstrate |
• festlegen | → contextualizar; concebir | ↔ frame — position visually within a fixed boundary |
• festlegen | → encuadrar; contextualizar | ↔ frame — establish a context in words |
• festlegen | → establecer | ↔ set — to determine |
• festlegen | → disponer; determinar; señalar; definir; fijar; estipular; estatuir | ↔ bepalen — vaststellen, voorschrijven, regelen |
• festlegen | → determinar | ↔ déterminer — fixer les limites de, délimiter précisément. |
• festlegen | → fijar; definir | ↔ fixer — attacher, affermir, rendre immobile, maintenir en place. |