Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Vertaal festgebunden

Vertaal festgebunden van Duits naar Spaans

Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. festgebunden:
  2. festbinden:

Duits

Uitgebreide vertaling voor festgebunden (Duits) in het Spaans

festgebunden:

festgebunden bijvoeglijk naamwoord

  1. festgebunden (angekettet; zusammengebunden)
    atado
    • atado bijvoeglijk naamwoord
  2. festgebunden (gefasciniert; angekettet; zusammengebunden)
    esposado; colocado; atado; consignado; amarrado

Vertaal Matrix voor festgebunden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atado anketten; fesseln; ketten
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amarrado angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden
atado angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden aufgebunden; befestigt; gebunden; gezwungen; obligatorisch; unfrei; verbindlich; verpflichtet; zugeknöpft
colocado angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden abgesetzt; aufgedunsen; aufgelegt; ausgestopft; ausgestopft Tier; gelegt; geschwollen; satt; schwülstig; wulstig
consignado angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden
esposado angekettet; festgebunden; gefasciniert; zusammengebunden

festbinden:

festbinden werkwoord (binde fest, bindest fest, bindet fest, band fest, bandet fest, festgebunden)

  1. festbinden (festmachen; befestigen; verankern; )
    sujetar; fijar; colocar
  2. festbinden (anbinden; binden; festmachen; )
    ligar; amarrar; atar; sujetar
  3. festbinden (ködern; ketten; festschnallen; )
    hacer caer en la trampa
  4. festbinden (zurren; schnüren; festlegen; )
    amarrar; atar; sujetar
  5. festbinden (anlegen; festmachen; heften; )
    amarrar

Conjugations for festbinden:

Präsens
  1. binde fest
  2. bindest fest
  3. bindet fest
  4. binden fest
  5. bindet fest
  6. binden fest
Imperfekt
  1. band fest
  2. bandest fest
  3. band fest
  4. banden fest
  5. bandet fest
  6. banden fest
Perfekt
  1. habe festgebunden
  2. hast festgebunden
  3. hat festgebunden
  4. haben festgebunden
  5. habt festgebunden
  6. haben festgebunden
1. Konjunktiv [1]
  1. festbinde
  2. festbindest
  3. festbinde
  4. festbinden
  5. festbindet
  6. festbinden
2. Konjunktiv
  1. festbände
  2. festbändest
  3. festbände
  4. festbänden
  5. festbändet
  6. festbänden
Futur 1
  1. werde festbinden
  2. wirst festbinden
  3. wird festbinden
  4. werden festbinden
  5. werdet festbinden
  6. werden festbinden
1. Konjunktiv [2]
  1. würde festbinden
  2. würdest festbinden
  3. würde festbinden
  4. würden festbinden
  5. würdet festbinden
  6. würden festbinden
Diverses
  1. binde fest!
  2. bindet fest!
  3. binden Sie fest!
  5. festgebunden
  6. festbindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor festbinden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atar Anfügen; Anheften; Anknöpfen
colocar Absetzen
fijar Befestigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amarrar anbinden; anketten; anlegen; befestigen; binden; einhaken; fesseln; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; heften; knebeln; schnüren; verankern; verknoten; zurren büffeln; den Mund verbieten; einstudieren; erlernen; erpressen; festmachen; festschnallen; knebeln; lernen; sichern; studieren; verankern; zubinden
atar anbinden; binden; fesseln; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; knebeln; schnüren; verknoten; zurren an einander befestigen; anbinden; anheften; anknöpfen; anreihen; aufbinden; aufknoten; aufreien; befestigen; den Mund verbieten; einpferchen; einschließen; einschnüren; einsperren; erpressen; festhalten; festheften; festknöpfen; festmachen; festsetzen; gefangen halten; heften; hinhalten; hochbinden; in Haft behalten; internieren; klammern; knebeln; schnüren; umbinden; umwinden; unterbinden; verankern; verhaften; verknoten; verknüpfen; verschließen; zubinden; zusammenballen; zusammenbinden; zuschnüren
colocar anbinden; anketten; anlegen; befestigen; dokumentieren; festbinden; festhalten; festmachen; heften; verankern abgrenzen; ablagern; ablegen; absperren; abstecken; abstellen; abzäunen; anbinden; anbringen; anfangen; anheften; anordnen; aufbauen; aufbewahren; aufheben; aufstellen; ausfindig machen; ausnehmen; bauen; befestigen; begaunern; beginnen; beglaubigen; begrenzen; bemogeln; bergen; bescheißen; beschneiden; beschränken; beschummeln; beschwindeln; betrügen; betten; bewahren; brühen; deponieren; eindämmen; einhegen; einordnen; einrichten; einräumen; einrücken; einschränken; einsetzen; einstellen; einsäumen; einteilen; einweisen; einzäunen; erbauen; errichten; festhaken; festheften; festlegen; festmachen; fügen; gruppieren; heften; hinlegen; hinstellen; hintergehen; installieren; lagern; laichen; legen; limitieren; lokalisieren; neppen; niederlegen; plazieren; postieren; prellen; räumlich anordnen; schalten; schlingen; setzen; starten; stationieren; stecken; stellen; trassieren; umzäunen; unteraus legen; unterbringen; vergeben; verladen; verlegen; wegbergen; zubinden; übervorteilen
fijar anbinden; anketten; anlegen; befestigen; dokumentieren; festbinden; festhalten; festmachen; heften; verankern Herr sein über; an einander befestigen; anbinden; anheften; ankleben; anleimen; anstecken; ausbessern; ausfindig machen; ausmachen; bedingen; befehlen; befestigen; beglaubigen; bestimmen; bestätigen; deichseln; determinieren; erfassen; ergreifen; erneuern; ertappen; erwischen; fangen; fassen; festhaken; festheften; festkleben; festlegen; festmachen; festsetzen; feststecken; feststellen; fixen; flicken; gebieten; gutmachen; heften; herrschen über; hinkriegen; innovieren; klammern; kleben; leimen; lokalisieren; mit einer Stecknadel befestigen; montieren; reparieren; restaurieren; schnappen; wiederaufbauen; wiedereinsetzen; wiederherstellen
hacer caer en la trampa festbinden; festknüpfen; festmachen; festschnallen; ketten; knebeln; ködern; mit der Schlinge fangen; schnüren
ligar anbinden; binden; festbinden; festknöpfen; festknüpfen; festmachen; verknoten abbinden; anbinden; anknöpfen; befestigen; durchstellen; festknöpfen; festmachen; schnüren; verknoten; weiterleiten; zusammenbinden
sujetar anbinden; anketten; anlegen; befestigen; binden; dokumentieren; fesseln; festbinden; festhalten; festknöpfen; festknüpfen; festlegen; festmachen; festschnallen; festzurren; heften; knebeln; schnüren; verankern; verknoten; zurren abstützen; an einander befestigen; anfeuern; animieren; anspornen; antreiben; aufbinden; aufknoten; aufmuntern; entlasten; ermuntern; ermutigen; festhalten; festklammern; festmachen; hochbinden; motivieren; stimulieren; stützen; unterstützen

Synoniemen voor "festbinden":








Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0805 seconde
Page rendered in 1.0 seconds