Overzicht
Duits naar Spaans: Meer gegevens...
-
fallen:
- caer; fallar; dar con los huesos en el suelo; caerse de hocico; volcar; voltear; fracasar; resbalarse; salir fallido; frustrarse; salir mal; malograrse; irse al traste; bajar; suspender; hundir; hundirse; sumirse; ir a pique; disminuir; descender; derrumbarse; catear; sumergirse; encovar; embodegar; echar a pique; zozobrar; irse a pique; regresar; ahorrar; vencer; rebajar; remover; llevarse; desaparecer; recortar; robar; reducir; menguar; decaer; abreviar; decrecer; deslizarse; ir a parar al suelo; dar tumbos; caerse; dar vueltas; venirse abajo; tormentar; haber tormenta; recoger; recoger la mesa; sucumbir; desaparecer bajo u.c.
-
Wiktionary:
- fallen → recaer, descender, bajar, abandonar, caer, dejar caer
- fallen → caerse, caer, descender, llegar en su destino, ir a parar a, dar en, bajar
Duits
Uitgebreide vertaling voor fallen (Duits) in het Spaans
fallen:
-
fallen (ausrutschen; stürzen; hinfallen; fliegen; stolpern; straucheln; purzeln)
caer; fallar; dar con los huesos en el suelo; caerse de hocico; volcar; voltear; fracasar; resbalarse; salir fallido; frustrarse; salir mal; malograrse; irse al traste-
caer werkwoord
-
fallar werkwoord
-
dar con los huesos en el suelo werkwoord
-
caerse de hocico werkwoord
-
volcar werkwoord
-
voltear werkwoord
-
fracasar werkwoord
-
resbalarse werkwoord
-
salir fallido werkwoord
-
frustrarse werkwoord
-
salir mal werkwoord
-
malograrse werkwoord
-
irse al traste werkwoord
-
-
fallen (abrutschen; senken; einsacken; durchfallen; sinken; setzen; sausen; zinken; einstürzen; herabsacken; einschlafen; einsinken; einschlummern; durchrasseln; aus Zink; segeln; einpacken; versenken; versinken; sickern; verzinken; herunterrutschen; einnicken; galvanisieren)
bajar; caer; suspender; hundir; hundirse; sumirse; ir a pique; disminuir; descender; derrumbarse; catear; sumergirse; encovar; embodegar; echar a pique-
bajar werkwoord
-
caer werkwoord
-
suspender werkwoord
-
hundir werkwoord
-
hundirse werkwoord
-
sumirse werkwoord
-
ir a pique werkwoord
-
disminuir werkwoord
-
descender werkwoord
-
derrumbarse werkwoord
-
catear werkwoord
-
sumergirse werkwoord
-
encovar werkwoord
-
embodegar werkwoord
-
echar a pique werkwoord
-
-
fallen (abrutschen; einsacken; glitschen; versinken; schrumpfen; einbrechen; zurückgehen; einstürzen; einsinken)
-
fallen (abbauen; vermindern; sinken; wegnehmen; verringern; schrumpfen; herabsetzen; reduzieren; nachlassen; abschwächen; setzen; sparen; kürzen; schwächen; schwinden; mindern; schmälern; zurückgehen; versiegen; verknappen; zusammengehen; fortnehmen; herabmindern)
disminuir; bajar; regresar; ahorrar; vencer; rebajar; remover; llevarse; desaparecer; recortar; robar; reducir; descender; menguar; decaer; abreviar; decrecer-
disminuir werkwoord
-
bajar werkwoord
-
regresar werkwoord
-
ahorrar werkwoord
-
vencer werkwoord
-
rebajar werkwoord
-
remover werkwoord
-
llevarse werkwoord
-
desaparecer werkwoord
-
recortar werkwoord
-
robar werkwoord
-
reducir werkwoord
-
descender werkwoord
-
menguar werkwoord
-
decaer werkwoord
-
abreviar werkwoord
-
decrecer werkwoord
-
-
fallen (rutschen; ausrutschen; glitschen)
deslizarse; resbalarse; dar con los huesos en el suelo; ir a parar al suelo-
deslizarse werkwoord
-
resbalarse werkwoord
-
dar con los huesos en el suelo werkwoord
-
ir a parar al suelo werkwoord
-
-
fallen (taumeln; stürzen; einenPurzelbaumschlagen; fliegen; kippen; hinfallen; umfallen; umkippen; purzeln)
caer; dar tumbos; caerse; dar vueltas; ir a pique; venirse abajo-
caer werkwoord
-
dar tumbos werkwoord
-
caerse werkwoord
-
dar vueltas werkwoord
-
ir a pique werkwoord
-
venirse abajo werkwoord
-
-
fallen (blitzen; gewittern; donnern; stürzen; schleudern; schmeißen; knallen; wettern; schmettern; schmatzen; grunzen; grollen; tosen; ertönen; geifern)
-
fallen (aufräumen; ausräumen; abräumen; wegräumen; benehmen; beseitigen; erleichtern; beheben; einräumen; anstellen; aufhellen; abnehmen; erlöschen; aufklären; decken; abziehen; schwinden; verfallen; abdecken; abblenden; enteignen; egalisieren; entnehmen; sinken; blenden; schaukeln; entheben; abschirmen; abmontieren; klarwerden; ausverkaufen)
-
fallen (sinken; untergehen; versinken; versenken; einstürzen; einsinken; senken; herunterrutschen; sichsenken; sickern; umkommen)
Conjugations for fallen:
Präsens
- falle
- fällst
- fällt
- fallen
- fallt
- fallen
Imperfekt
- fiel
- fielst
- fiel
- fielen
- fielt
- fielen
Perfekt
- bin gefallen
- bist gefallen
- ist gefallen
- sind gefallen
- seid gefallen
- sind gefallen
1. Konjunktiv [1]
- falle
- fallest
- falle
- fallen
- fallet
- fallen
2. Konjunktiv
- fiele
- fielest
- fiele
- fielen
- fielet
- fielen
Futur 1
- werde fallen
- wirst fallen
- wird fallen
- werden fallen
- werdet fallen
- werden fallen
1. Konjunktiv [2]
- würde fallen
- würdest fallen
- würde fallen
- würden fallen
- würdet fallen
- würden fallen
Diverses
- fall!
- fallt!
- fallen Sie!
- gefallen
- fallend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor fallen:
Synoniemen voor "fallen":
Wiktionary: fallen
fallen
Cross Translation:
verb
-
einnehmen werden
- fallen → recaer
-
auf einen niedrigeren Wert sinken
-
unkontrolliert von oben nach unten bewegen (durch die Gravitation)
- fallen → abandonar; caer; dejar caer
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• fallen | → caerse; caer | ↔ fall — move to a lower position under the effect of gravity |
• fallen | → descender | ↔ fall — come down or descend |
• fallen | → caer | ↔ fall — become or change into |
• fallen | → caer | ↔ vallen — vrijelijk onder invloed van de zwaartekracht naar de aarde bewegen |
• fallen | → llegar en su destino; ir a parar a; dar en | ↔ terechtkomen — uiteindelijk, vaak per ongeluk, ergens geraken |
• fallen | → bajar | ↔ descendre — Baisser. |
• fallen | → caer | ↔ tomber — Être entraîné de haut en bas par son poids |