Duits
Uitgebreide vertaling voor ermattet (Duits) in het Spaans
ermattet:
-
ermattet (ermüdet)
-
ermattet (todmüde; abgespannt; fertig; kaputt; übermüdet; erschöpft; halbtot; hundemüde; abgemattet; ohnmächtig)
exhausto; cansado; agotado; muy cansado; cansadísimo; muerto de cansado; muerto de cansancio-
exhausto bijvoeglijk naamwoord
-
cansado bijvoeglijk naamwoord
-
agotado bijvoeglijk naamwoord
-
muy cansado bijvoeglijk naamwoord
-
cansadísimo bijvoeglijk naamwoord
-
muerto de cansado bijvoeglijk naamwoord
-
muerto de cansancio bijvoeglijk naamwoord
-
-
ermattet (todmüde; erschöpft; hundemüde)
fatigado; exhausto; muy cansado; agotado; sobrefatigado; cansadísimo; fuera de cuentas; rendido; hecho polvo-
fatigado bijvoeglijk naamwoord
-
exhausto bijvoeglijk naamwoord
-
muy cansado bijvoeglijk naamwoord
-
agotado bijvoeglijk naamwoord
-
sobrefatigado bijvoeglijk naamwoord
-
cansadísimo bijvoeglijk naamwoord
-
fuera de cuentas bijvoeglijk naamwoord
-
rendido bijvoeglijk naamwoord
-
hecho polvo bijvoeglijk naamwoord
-
-
ermattet (erschlafft; erschöpft)
Vertaal Matrix voor ermattet:
Synoniemen voor "ermattet":
ermattet vorm van ermatten:
-
ermatten (ermüden; erschöpfen; fertigmachen; entkräften; auspumpen)
cansar; agotar; consumirse; aflojar; morir de sed-
cansar werkwoord
-
agotar werkwoord
-
consumirse werkwoord
-
aflojar werkwoord
-
morir de sed werkwoord
-
-
ermatten (ermüden; erschöpfen)
-
ermatten (verflauen; erschlaffen; verblassen; nachlassen; ermüden; erbleichen; abschwächen; abflauen; erblassen; verschießen)
-
ermatten (schwach werden; schwächer werden; ermüden; erlahmen; erschlaffen)
debilitarse; debilitar; aflojarse; perder fuerza-
debilitarse werkwoord
-
debilitar werkwoord
-
aflojarse werkwoord
-
perder fuerza werkwoord
-
Conjugations for ermatten:
Präsens
- ermatte
- ermattest
- ermattet
- ermatten
- ermattet
- ermatten
Imperfekt
- ermattete
- ermattetest
- ermattete
- ermatteten
- ermattetet
- ermatteten
Perfekt
- habe ermattet
- hast ermattet
- hat ermattet
- haben ermattet
- habt ermattet
- haben ermattet
1. Konjunktiv [1]
- ermatte
- ermattest
- ermatte
- ermatten
- ermattet
- ermatten
2. Konjunktiv
- ermattete
- ermattetest
- ermattete
- ermatteten
- ermattetet
- ermatteten
Futur 1
- werde ermatten
- wirst ermatten
- wird ermatten
- werden ermatten
- werdet ermatten
- werden ermatten
1. Konjunktiv [2]
- würde ermatten
- würdest ermatten
- würde ermatten
- würden ermatten
- würdet ermatten
- würden ermatten
Diverses
- ermatt!
- ermattet!
- ermatten Sie!
- ermattet
- ermattend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie