Home ->Woordenboeken ->Duits/Spaans ->Vertaal ausbezahlen

Vertaal ausbezahlen van Duits naar Spaans

Overzicht

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

ausbezahlen:
- pagar; entregar; desembolsar; hacer efectivo

Duits

Uitgebreide vertaling voor ausbezahlen (Duits) in het Spaans

ausbezahlen:

ausbezahlen werkwoord

ausbezahlen
pagar; entregar; desembolsar; hacer efectivo
- pagar werkwoord
- entregar werkwoord
- desembolsar werkwoord
- hacer efectivo werkwoord

Vertaal Matrix voor ausbezahlen:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
desembolsar		Abbezahlen
pagar		Büßen
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
desembolsar	ausbezahlen	aushusten; ausspucken
entregar	ausbezahlen	abgeben; abliefern; abstehen; abtragen; abtreten; anbieten; anfordern; aufgeben; ausliefern; ausstellen; austeilen; austragen; begünstigen; besorgen; bestellen; bevorrechten; bevorzugen; bewilligen; bringen; darreichen; einliefern; einreichen; einschenken; einschreiben; einsenden; ergeben; erlauben; erweisen; geben; genehmigen; gewähren; gießen; gutheißen; gönnen; hergeben; herreichen; herüberreichen; hinhalten; hinüberreichen; ins Haus liefern; ins Haus schicken; insHausliefern; liefern; offerieren; präsentieren; reichen; rundbringen; schenken; senden; spenden; stiften; verehren; vergönnen; verschenken; vorlegen; zuerkennen; zustellen; übergeben; überlassen; überliefern; überreichen; übertragen an
hacer efectivo	ausbezahlen	ausgeben; ausschütten
pagar	ausbezahlen	Die Kosten für etwas tragen; ablegen; abrechnen; abstellen; abtragen; abzahlen; anbringen; aufheben; auflösen; aufstellen; aufwenden; ausgeben; ausgießen; aushusten; ausschütten; ausspucken; auszahlen; begleichen; belohnen; besolden; betten; bezahlen; brühen; büßen; deponieren; einordnen; einräumen; einrücken; einstellen; einteilen; eintragenlassen; einweisen; entgelten; freikaufen; fügen; gruppieren; gönnen; herüberschicken; hinlegen; hinstellen; hinterlegen; honorieren; installieren; laichen; legen; liquidieren; lohnen; schalten; schließen; schlingen; schütten; setzen; spendieren; stationieren; stecken; stellen; stürzen; tilgen; umbuchen von Geld; unteraus legen; unterbringen; vergeben; vergüten; verlegen; zahlen; zuerkennen; zugestehen; zuteilen; zuweisen; übermitteln; überreichen; überschreiben; übersenden; überweisen

Computer vertaling door derden: