Duits

Uitgebreide vertaling voor anschreien (Duits) in het Spaans

anschreien:

anschreien werkwoord

  1. anschreien (anschnauzen)

Vertaal Matrix voor anschreien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
desatarse contra Anfahren; Anschnauzen; Ausfallend werden gegen
encolerizarse Aufbrausen; Auffahren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
desatarse contra anschnauzen; anschreien ausschimpfen; beschimpfen; fluchen; keifen; meckern; schelten; schimpfen; wettern
encolerizarse anschnauzen; anschreien aufwehen; aufwirbeln; ausflippen; austillen; brüllen; ferkeln; lärmen; poltern; sauen; toben; wettern
enfurecerse anschnauzen; anschreien ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; ferkeln; fluchen; lärmen; meckern; poltern; sauen; schelten; schimpfen; sich erbosen; toben; wettern; zürnen
fulminar anschnauzen; anschreien
fulminar contra anschnauzen; anschreien
lanzar blasfemias anschnauzen; anschreien ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; fluchen; lärmen; meckern; poltern; rasen; schelten; schimpfen; toben; tosen; wettern; wüten
rabiar anschnauzen; anschreien anspornen; antreiben; aufhetzen; aufjagen; aufscheuchen; aufstacheln; auftreiben; aufwirbeln; ausfahren; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; fluchen; hetzen; hochdrehen; hochtreiben; jagen; maulen; meckern; rasen; schelten; schimpfen; schmollen; toben; tosen; wettern; wüten; wütend sein
refunfuñar anschnauzen; anschreien abwehren; anschnauzen; ausschimpfen; beschimpfen; brummeln; brummen; brüllen; fluchen; grunzen; knurren; langweilig sein; lärmen; maulen; meckern; murren; poltern; rasen; salbadern; schelten; schimpfen; schmollen; sich sträuben; sich wehren; sich widersetzen; toben; tosen; wehren; wettern; wüten; wütend sein
vociferar anschnauzen; anschreien ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; donnern; fluchen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; keifen; kreischen; lautauf schreien; lärmen; meckern; plärren; poltern; rasen; schallen; schelten; schimpfen; schmettern; schreien; skandieren; toben; weinen; wettern
zarpar anschnauzen; anschreien abfahren; abreisen; ausfahren; auslaufen; ausschimpfen; beschimpfen; brüllen; fluchen; fortfahren; fortreisen; lärmen; meckern; poltern; schelten; schimpfen; wegfahren; wegreisen; wettern