Overzicht
Duits
Uitgebreide vertaling voor angebunden (Duits) in het Spaans
angebunden:
-
angebunden (ohne Umschweife; brüsk; einsilbig; kurz angebunden)
desmañado; bruto; insolente; descortés; aturdido; brusco; cruel; inhábil; mal criado; incivilizado; desafilado-
desmañado bijvoeglijk naamwoord
-
bruto bijvoeglijk naamwoord
-
insolente bijvoeglijk naamwoord
-
descortés bijvoeglijk naamwoord
-
aturdido bijvoeglijk naamwoord
-
brusco bijvoeglijk naamwoord
-
cruel bijvoeglijk naamwoord
-
inhábil bijvoeglijk naamwoord
-
mal criado bijvoeglijk naamwoord
-
incivilizado bijvoeglijk naamwoord
-
desafilado bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor angebunden:
angebunden vorm van anbinden:
-
anbinden (befestigen; festmachen; beglaubigen; heften; festhaken; anheften; festheften)
-
anbinden (verknoten; anknöpfen; schnüren; festmachen; zusammenbinden; befestigen; festknöpfen)
-
anbinden (festmachen; befestigen; verankern; dokumentieren; festbinden; festhalten; anlegen; heften; anketten)
-
anbinden (zurren; schnüren; festlegen; fesseln; binden; knebeln; festmachen; festbinden; festschnallen; festzurren)
-
anbinden (festbinden; binden; festmachen; verknoten; festknüpfen; festknöpfen)
-
anbinden (anlegen; festmachen; heften; verankern; anketten; befestigen; festbinden; einhaken)
Conjugations for anbinden:
Präsens
- binde an
- bindest an
- bindet an
- binden an
- bindet an
- binden an
Imperfekt
- band an
- bandst an
- band an
- banden an
- bandet an
- banden an
Perfekt
- habe angebunden
- hast angebunden
- hat angebunden
- haben angebunden
- habt angebunden
- haben angebunden
1. Konjunktiv [1]
- binde an
- bindest an
- binde an
- binden an
- bindet an
- binden an
2. Konjunktiv
- bände an
- bändest an
- bände an
- bänden an
- bändet an
- bänden an
Futur 1
- werde anbinden
- wirst anbinden
- wird anbinden
- werden anbinden
- werdet anbinden
- werden anbinden
1. Konjunktiv [2]
- würde anbinden
- würdest anbinden
- würde anbinden
- würden anbinden
- würdet anbinden
- würden anbinden
Diverses
- bind an!
- bindet an!
- binden Sie an!
- angebunden
- anbindend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie