Verengerung in het Spaans vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

Verengerung:
- estrechamiento; paso estrecho; estrecho; garganta; istmo; estrechez; desfiladero; angostura; estenosis

Duits

Uitgebreide vertaling voor Verengerung (Duits) in het Spaans

die Verengerung (Verengung)
el estrechamiento
- estrechamiento [el ~] zelfstandig naamwoord
die Verengerung (Enge; Engpässe; Landenge)
el paso estrecho; el estrecho; el garganta; el istmo; la estrechez; el desfiladero; la angostura; el estrechamiento; la estenosis
- paso estrecho [el ~] zelfstandig naamwoord
- estrecho [el ~] zelfstandig naamwoord
- garganta [el ~] zelfstandig naamwoord
- istmo [el ~] zelfstandig naamwoord
- estrechez [la ~] zelfstandig naamwoord
- desfiladero [el ~] zelfstandig naamwoord
- angostura [la ~] zelfstandig naamwoord
- estrechamiento [el ~] zelfstandig naamwoord
- estenosis [la ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
angostura	Enge; Engpässe; Landenge; Verengerung	Enge; Engpaß; Engpässe; Landenge; Schmalheit
desfiladero	Enge; Engpässe; Landenge; Verengerung	Enge; Engpaß; Engpässe; Schmalheit
estenosis	Enge; Engpässe; Landenge; Verengerung
estrechamiento	Enge; Engpässe; Landenge; Verengerung; Verengung	Verknappung
estrechez	Enge; Engpässe; Landenge; Verengerung	Schmalheit
estrecho	Enge; Engpässe; Landenge; Verengerung	Enge; Engpaß; Engpässe; Landenge; Meerenge; Schmalheit
garganta	Enge; Engpässe; Landenge; Verengerung	Abgrund; Felsenschlucht; Felsspalt; Felsspalte; Flaschenhals; Rachen; Rachenhöhle; Schlucht; Spalt; Spalte
istmo	Enge; Engpässe; Landenge; Verengerung	Enge; Engpaß; Engpässe; Landenge; Schmalheit
paso estrecho	Enge; Engpässe; Landenge; Verengerung
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
estrecho		beschränkt; borniert; bürgerlich; dringend; dringend nötig; dringlich; eng; enganliegend; engstirnig; erbärmlich; geizig; genau; gering; gewerblich; hauteng; klamm sein; klein; kleinbürgerlich; kleinkariert; kleinlich; kleinmütig; knapp; knapp bei Kasse sein; knickrig; notwendig; prall; schmal; schäbig; spießbürgerlich; spießig; straff