Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Troß (Duits) in het Spaans

Troß:

Troß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Troß (Schleppe; Zug; Schleppzug; Schleppnetz; Gefolge)
    el tren; el tren de barcas; la serie; el ferrocarril; el séquito
  2. der Troß (Hofhaltung; Ergebnis; Gefolge; )
    la corte; la cort reál
    • corte [la ~] zelfstandig naamwoord
    • cort reál [la ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Troß
    la impedimenta

Vertaal Matrix voor Troß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cort reál Auswirkung; Ergebnis; Folge; Gefolge; Hofgefolge; Hofhaltung; Hofstaat; Konsequenz; Troß
corte Auswirkung; Ergebnis; Folge; Gefolge; Hofgefolge; Hofhaltung; Hofstaat; Konsequenz; Troß Absatz; Abschnitt; Anschnittfläche; Ausschnitt; Beschneidung; Durchschnitt; Einkerbung; Einschnitt; Fasson; Herabsetzung; Hinterhof; Hof; Innenhof; Kerbe; Kerbung; Knipschen; Lohnverminderung; Paßform; Riegel; Scheibe; Schlitz; Schloß; Schmiß; Schneide; Schneiden; Schnitt; Schnitte; Schnittwunde; Schnitzen; Schrumpfung; Schändung; Senkung; Sitz; Unterkante; Verminderung; Verringerung; Viereck; kleineSchnitt; untere Ende
ferrocarril Gefolge; Schleppe; Schleppnetz; Schleppzug; Troß; Zug Bahn; Bahngleis; Gleis; Schienenweg; Zug
impedimenta Troß
serie Gefolge; Schleppe; Schleppnetz; Schleppzug; Troß; Zug Abfolge; Aneinanderreihung; Aufeinanderfolge; Erkettung; Folge; Gamma; Kette; Leine; Linie; Reihe; Reihenfolge; Satz; Schlange; Sequenz; Serie; Skala; Spektrum; Verkettung; Zeile; Zyklus
séquito Gefolge; Schleppe; Schleppnetz; Schleppzug; Troß; Zug Feier; Feierlichkeit; Festlichkeit; Formalität; Förmlichkeit; Pracht; Prozession; Stattlichkeit; Vierung; Zeremonie
tren Gefolge; Schleppe; Schleppnetz; Schleppzug; Troß; Zug Personenzug; Reisewagen; Reisezug; Zug
tren de barcas Gefolge; Schleppe; Schleppnetz; Schleppzug; Troß; Zug