Streich in het Spaans vertaald uit het Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Spaans: Meer gegevens...

Streich:
- broma; locura; rasgo; brochazo; pincelada; comarca; cachondo; paraje; canallada; jugada; jugarreta
Wiktionary:
- Streich → travesura
- Streich → bulo, filfa, broma, broma pesada, travesura, inocentada, jugarreta, batalla, golpe, acción, cuerda

Duits

Uitgebreide vertaling voor Streich (Duits) in het Spaans

Streich:

Streich [der ~] zelfstandig naamwoord

der Streich (Spaß; Scherz; Witz; Späßchen; Keckheit; Ulk)
la broma; la locura; el rasgo; el brochazo; la pincelada; la comarca; el cachondo; el paraje
- broma [la ~] zelfstandig naamwoord
- locura [la ~] zelfstandig naamwoord
- rasgo [el ~] zelfstandig naamwoord
- brochazo [el ~] zelfstandig naamwoord
- pincelada [la ~] zelfstandig naamwoord
- comarca [la ~] zelfstandig naamwoord
- cachondo [el ~] zelfstandig naamwoord
- paraje [el ~] zelfstandig naamwoord
der Streich (Scherz; Ulk; Spaß; Späßchen; Schäkerei; Flausen; Spaßen)
la canallada; la jugada; la jugarreta; la locura
- canallada [la ~] zelfstandig naamwoord
- jugada [la ~] zelfstandig naamwoord
- jugarreta [la ~] zelfstandig naamwoord
- locura [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Streich:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
brochazo	Keckheit; Scherz; Spaß; Späßchen; Streich; Ulk; Witz
broma	Keckheit; Scherz; Spaß; Späßchen; Streich; Ulk; Witz	Albernheit; Dummheit; Einfachheit; Einfalt; Einfältigkeit; Erfreulichkeit; Farce; Feudenruf; Flause; Freude; Freudenfest; Freudentaumel; Frohsinn; Fröhlichkeit; Gaudi; Gefallen; Geisteskrankheit; Geistesstörung; Geistesverwirrung; Geistlosigkeit; Genuß; Geselligkeit; Glückseligkeit; Heiterkeit; Humor; Idiotie; Jubel; Jux; Kinderei; Kindlichkeit; Kleinigkeit; Lust; Narrheit; Pfahlwurm; Posse; Scherz; Scherzen; Schiffsbauwurm; Schwank; Schäkerei; Seligkeit; Spaß; Spaßen; Spaßmacherei; Spleen; Tobsucht; Torheit; Ulk; Ulken; Unklugheit; Unsinn; Vergnügen; Verrücktheit; Wut; äusserung von Fröhlichkeit
cachondo	Keckheit; Scherz; Spaß; Späßchen; Streich; Ulk; Witz
canallada	Flausen; Scherz; Schäkerei; Spaß; Spaßen; Späßchen; Streich; Ulk
comarca	Keckheit; Scherz; Spaß; Späßchen; Streich; Ulk; Witz	Bereich; Bezirk; Fläche; Gau; Gebiet; Gegend; Gelände; Kanton; Landstriche; Provinz; Region; Stadtbezirk; Stadtteil; Umgebung; Umkreis; Viertel; Zone
jugada	Flausen; Scherz; Schäkerei; Spaß; Spaßen; Späßchen; Streich; Ulk	Aufschlag; Manöver; Schachzug; Spielzug; Zug
jugarreta	Flausen; Scherz; Schäkerei; Spaß; Spaßen; Späßchen; Streich; Ulk
locura	Flausen; Keckheit; Scherz; Schäkerei; Spaß; Spaßen; Späßchen; Streich; Ulk; Witz	Absurdität; Betörung; Dummheit; Erfreulichkeit; Feudenruf; Flause; Freude; Freudenfest; Freudentaumel; Frohsinn; Fröhlichkeit; Gaudi; Gefallen; Geisteskrankheit; Geistesschwäche; Geistesstörung; Geistesverwirrung; Genuß; Geselligkeit; Glückseligkeit; Heiterkeit; Idiotie; Irrsinn; Jubel; Jux; Kapriole; Lust; Narrheit; Scherz; Schäkerei; Seligkeit; Spaß; Spaßen; Spleen; Torheit; Ulk; Unbändigkeit; Unklugheit; Unsinn; Verblendung; Vergnügen; Verrücktheit; Wahnsinn; Wahnwitz; Zügellosigkeit
paraje	Keckheit; Scherz; Spaß; Späßchen; Streich; Ulk; Witz	Gebiet; Gegend
pincelada	Keckheit; Scherz; Spaß; Späßchen; Streich; Ulk; Witz	Kleinigkeit; Pinselstrich; Präsent; Strich
rasgo	Keckheit; Scherz; Spaß; Späßchen; Streich; Ulk; Witz	Besonderheit; Charakterbeschreibung; Charaktereigenschaft; Charakterisierung; Charakteristik; Charakterschilderung; Charakterskizze; Charakterzug; Eigenart; Eigenschaft; Einschläge; Einstellung; Geneigtheit; Gesichtszug; Kleinigkeit; Merkmal; Neigung; Präsent; Schein; Spur; Tendenz
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
cachondo		amüsant; angenehm; brünstig; drollig; ergötzlich; fesch; geil; geistreich; gesellig; heiß; humoristisch; humorvoll; komisch; lustig; läufig; pfiffig; possenhaft; possierlich; schalkhaft; schelmisch; spaßhaft; spaßig; ulkig; vergnüglich; vergnügt; witzig; wollüstig

Synoniemen voor "Streich":

Coup; gelungener Streich; Ulk
Finte; Hinterlist; Kniff; List; Trick; Tücke; Aktion; Handlung; Operation; Tat
Eskapade; Kapriole; Mätzchen; närrischer Einfall; Schelmenstreich

Wiktionary: Streich

Streich

noun

Schabernack, einen Scherz mit jemandem machen
- Streich → travesura

Cross Translation:

From	To	Via
• Streich	→ bulo; filfa	↔ hoax — anything deliberately intended to deceive or trick
• Streich	→ broma	↔ joke — something said or done for amusement
• Streich	→ broma pesada	↔ practical joke — something done for amusement
• Streich	→ travesura; broma; inocentada; jugarreta	↔ prank — practical joke or mischievous trick
• Streich	→ batalla; golpe; acción	↔ bataille — guerre\|fr combat général entre deux armées.
• Streich	→ cuerda	↔ corde — (Musique) Fil de boyau ou de métal, etc., que l’on tend sur certains instruments de musique
• Streich	→ cuerda	↔ corde — boyau tendu sur un instrument
• Streich	→ golpe	↔ coup — impression que fait un corps sur un autre en le frappant.

Verwante vertalingen van Streich

einem einen Streich spielen

Remove Ads

Vertaal Streich van Duits naar Spaans

Uitgebreide vertaling voor Streich (Duits) in het Spaans

Streich:

Streich [der ~] zelfstandig naamwoord

der Streich (Spaß; Scherz; Witz; Späßchen; Keckheit; Ulk)

der Streich (Scherz; Ulk; Spaß; Späßchen; Schäkerei; Flausen; Spaßen)

Vertaal Matrix voor Streich:

Synoniemen voor "Streich":

Wiktionary: Streich

Verwante vertalingen van Streich