Duits

Uitgebreide vertaling voor Johlen (Duits) in het Spaans

Johlen:

Johlen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Johlen (Hohngelächter; Gejohle; Spott; )
    la burla; la burlas; la risa escarnecedora; la risa insultante
  2. Johlen
    la gritería
  3. Johlen
    el chillar
    • chillar [el ~] zelfstandig naamwoord
  4. Johlen (Zetergeschrei; Schreien; Gepolter; )
    el grito; el estampido; el gemido; el aullido; el rugido; el alarido; el bramido; el chillido; el berrido; la vocería
    • grito [el ~] zelfstandig naamwoord
    • estampido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • gemido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • aullido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • rugido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • alarido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • bramido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • chillido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • berrido [el ~] zelfstandig naamwoord
    • vocería [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Johlen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
alarido Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei Ausruf; Flehen; Gebell; Gebrüll; Gegröle; Geheul; Geheule; Gejammer; Geklage; Gepolter; Geschrei; Getobe; Getöse; Gewimmer; Gewinsel; Gezeter; Geächze; Jammern; Ruf; Schrei; Stöhnen; Windgetöse; Windheulen
aullido Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei Bellen; Gebell; Gebrüll; Geheul; Geheule; Gekläffe; Gepolter; Getobe; Getöse; Geweine; Jammern; Schluchzen; Weinen; Windgetöse; Windheulen
berrido Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei Gebrüll; Geheule; Gepolter; Getobe; Getöse; Windgetöse; Windheulen
bramido Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei Gebrüll; Geheule; Gepolter; Getobe; Getöse; Windgetöse; Windheulen
burla Gejohle; Gespött; Hohngelächter; Johlen; Lästerung; Schande; Schmähung; Spott; Verhöhnung; Verleumdung; Verspottung Gespött; Hohn; Spott; Spöttelei; Spötterei; Verhöhnen; Verspotten; Verspottung
burlas Gejohle; Gespött; Hohngelächter; Johlen; Lästerung; Schande; Schmähung; Spott; Verhöhnung; Verleumdung; Verspottung Gespött; Spott; Spöttelei; Spötterei; Verspottung
chillar Johlen
chillido Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei Ausruf; Gepfeife; Gepiepe; Getschilp; Ruf; Schrei
estampido Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei Ausbruch; Ausladung; Explosion; plötzlliche Enladung
gemido Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei Flehen; Gebell; Geheul; Gejammer; Geklage; Geweine; Gewimmer; Gewinsel; Geächze; Gier; Jammer; Jammern; Schluchzen; Stöhnen; Sucht; Weinen; Ächzen
gritería Johlen Gebrüll; Gekreisch; Geschrei; Kreischen; Schreien; Spektakel; Zetergeschrei
grito Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei Ausruf; Echo; Hall; Kampfruf; Kriegsruf; Resonanz; Ruf; Schall; Schrei; Widerhall
risa escarnecedora Gejohle; Gespött; Hohngelächter; Johlen; Lästerung; Schande; Schmähung; Spott; Verhöhnung; Verleumdung; Verspottung
risa insultante Gejohle; Gespött; Hohngelächter; Johlen; Lästerung; Schande; Schmähung; Spott; Verhöhnung; Verleumdung; Verspottung
rugido Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei Gebrüll; Geheule; Gepolter; Getobe; Getöse; Windgetöse; Windheulen
vocería Gebrüll; Gegröle; Gejohle; Gepolter; Geschimpfe; Johlen; Schreien; Zetergeschrei
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chillar aufschreien; ausschimpfen; beanstanden; bellen; beschimpfen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; flennen; flüstern; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; jammern; jauchzen; johlen; jubeln; jucken; keifen; klagen; kläffen; knarren; knirschen; kratzen; kreischen; lautauf schreien; lispeln; lärmen; meckern; piepsen; plärren; poltern; quietschen; rasen; raunen; rufen; sausen; schallen; schelten; schimpfen; schluchzen; schmettern; schreien; sich beschweren; sich scheuern; singen; skandieren; toben; tosen; tuscheln; weinen; wettern; wimmern; winseln; wüten; zischeln; zischen