Overzicht
Duits naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. Hausierer:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Hausierer (Duits) in het Spaans

Hausierer:

Hausierer [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Hausierer (Straßenhändler; Kolporteur)
    el vendedor a domicilio
  2. der Hausierer (Handelsmann; Händler; Kaufmann; Straßenhändler)
    el comerciante; el vendedor ambulante
  3. der Hausierer (Straßenhändler)
    el chapucero; el chafallón; el frangollón

Vertaal Matrix voor Hausierer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chafallón Hausierer; Straßenhändler
chapucero Hausierer; Straßenhändler Gelegenheitsarbeiter; Irre; Kurpfuscher; Panscher; Pfuscher; Quacksalber; Scharlatan; Schieber; Schmierer; Schmierfink; Schwachsinnige; Schwindler; Stümper; Sudler
comerciante Handelsmann; Hausierer; Händler; Kaufmann; Straßenhändler Detailhändler; Detailhändlerin; Geschäftsinhaber; Geschäftsmann; Geschäftsmänner; Gewerbetreibende; Handelsmann; Handelsmänner; Händler; Kaufmann; Kleinhändler; Straßenhändler; Unternehmer; kleine Unternehmer; kleine Unternehmerin; mittelständische Unternehmerin
frangollón Hausierer; Straßenhändler
vendedor a domicilio Hausierer; Kolporteur; Straßenhändler; Vertreter
vendedor ambulante Handelsmann; Hausierer; Händler; Kaufmann; Straßenhändler Kolporteur; Straßenhändler
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
chapucero schlampig; schlottrig; unordentlich

Wiktionary: Hausierer

Hausierer
noun
  1. von Haus zu Haus gehender Händler